imperatif, aller, prendre + voca chapitre 6

chapitre 6
Impératif, les verbes aller et prendre, vocabulaire
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

chapitre 6
Impératif, les verbes aller et prendre, vocabulaire

Slide 1 - Slide

impératif
Voorstel (laten we...)

nous-vorm van het werkwoord min nous plus uitroepteken

nous parlons  -> parlons!


Slide 2 - Slide

impératif
Tegen 1 persoon waar je tegen zegt.
Tegen meerdere personen.

vous-vorm van het werkwoord min vous plus uitroepteken

vous parlez  -> parlez!


Slide 3 - Slide

impératif
Tegen 1 persoon waar je jij  tegen mag zeggen.

je-vorm van het werkwoord min je plus uitroepteken

je parle -> parle!


Slide 4 - Slide

Welke tijd is de impératif?
A
Tegenwoordige tijd
B
Toekomende tijd
C
Verleden tijd
D
Gebiedende wijs

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de 3 vormen van de impératif van prendre?
A
prends, prennons, prennez
B
prenne, prenons, prenez
C
prends, prenons, prenez

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste impératif van:

Vous me regardez.
A
Regarde-moi
B
Regardez-moi
C
Me regardez
D
Moi-regardez

Slide 7 - Quiz

de volgende werkwoorden hebben een onregelmatige vorm voor de gebiedende wijs:
A
avoir, être
B
aller, être
C
avoir, être, aller
D
avoir, aller, donner

Slide 8 - Quiz

Être: nous-vorm imperatif =
A
sommes
B
soyons
C
êtons

Slide 9 - Quiz

wederkerende werkwoorden in de impératif: het wederkerend vnw. zet je
A
voor de gebiedende wijs
B
na de gebiedende wijs

Slide 10 - Quiz

Se réveiller (jij) =
A
réveille-tu
B
réveille-te
C
réveille-toi

Slide 11 - Quiz

De weg vragen en wijzen:
welke Franse woorden
komen bij je op?

Slide 12 - Mind map

Vertaal naar het Frans:
Pardon, kunt u mij de weg wijzen?

Slide 13 - Open question

Vertaal naar het Frans:
Hoe kom ik bij de Eiffeltoren?

Slide 14 - Open question

Vertaal naar het Frans:
Neem de eerste straat links, daarna is het aan uw rechterhand.

Slide 15 - Open question

Aller: hij is gegaan
A
Il est allé
B
Il a allé
C
il est allée

Slide 16 - Quiz

Neem! (tegen een groep)
A
prends !
B
prenez !
C
prenons !

Slide 17 - Quiz

Jij gaat
A
Tu vais
B
Tu vas
C
Tu va

Slide 18 - Quiz

Ga ! (jij)
A
Vais !
B
Vas !
C
Va !

Slide 19 - Quiz

Zij hebben genomen
A
Ils ont pris
B
Ils ont prises
C
Ils a pris

Slide 20 - Quiz