T02 - 2.2.3 L'impératif présent

Bonjour!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour!

Slide 1 - Slide

Vandaag leer je over 
de gebiedende wijs
(bevelvorm)!

Slide 2 - Slide

Les objectifs
Dans ce trajet :

Tu peux / Tu sais ... :
1. comprendre l'impératif présent.
2. former correctement l'impératif présent.


Slide 3 - Slide

L'emploi de l'impératif présent
Het gebruik van de impératif présent 

Pour donner ...
- un ordre (een bevel)
- un conseil (een voorstel/advies)
- un souhait (een wens)

Slide 4 - Slide

La formation de l'impératif présent

Slide 5 - Slide

De vorming van de impératif présent
Tegen één persoon waar je jij  tegen mag zeggen, dus een persoon die je goed kent.

= 'je'-vorm van het werkwoord min je

je parle -> parle!
je tourne -> tourne!


Slide 6 - Slide

De vorming van de impératif présent
Tegen jezelf en anderen op hetzelfde moment: dit is geen bevel, maar eerder een voorstel (dit vertaal je met laten we...)

= nous-vorm van het werkwoord min nous

nous parlons  -> parlons!
nous tournons -> tournons!


Slide 7 - Slide

De vorming van de impératif présent
Tegen 1 persoon waar je tegen zegt (beleefdheidsvorm) OF
Tegen meerdere personen.

vous-vorm van het werkwoord min vous

vous parlez  -> parlez!
vous tournez -> tournez!


Slide 8 - Slide

Les verbes pronominaux et la négation
Het gebruik van de impératif présent met wederkerende werkwoorden en de ontkenning

Slide 9 - Slide

Les verbes pronominaux (de wederkerende werkwoorden)

Slide 10 - Slide

La négation (de ontkenning)

Slide 11 - Slide

Attention: la négation pour les verbes pronominaux (de ontkenning voor de wederkerende werkwoorden)

Slide 12 - Slide

Les exceptions (uitzonderingen)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Leraar tegen klas:
(parler) .... moins fort s’il vous plaît!
A
parle
B
parlez
C
parlons
D
parlent

Slide 15 - Quiz

Jij tegen je beste vriend(in):
(regarder) .... !
A
regarde
B
regardez
C
regardent
D
regardes

Slide 16 - Quiz

Je broer doet je een voorstel
(aller) .... au cinéma!
A
va
B
alle
C
allez
D
allons

Slide 17 - Quiz

Laten we blijven

Slide 18 - Open question

Ga (tegen een je')

Slide 19 - Open question

Au travail
Maak de werkbundel in de bijlage van de planner.

Slide 20 - Slide