This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Heb jij goed opgelet?
Vragen over zinsontleding/spelling.
Slide 2 - Slide
Wat is de eerste stap bij zinsontleding?
A
verdelen in zinsdelen
B
persoonsvorm zoeken
C
onderwerp zoeken
D
gezegde zoeken
Slide 3 - Quiz
De persoonsvorm maakt altijd deel uit van het werkwoordelijk gezegde
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quiz
Zet een schuine streep tussen de zinsdelen: Mijn docent Engels heeft mij een flinke stapel strafwerk gegeven.
Slide 5 - Open question
Wat is géén zwak werkwoord?
A
zingen
B
reizen
C
ruziën
D
klappen
Slide 6 - Quiz
Welke persoonsvorm is correct? De onderwijzers ... (besteden, tt) veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteedt
B
besteed
C
besteden
D
besteedden
Slide 7 - Quiz
Welk zinsdeel vind je met de vraag: Wie/wat + gezegde + onderwerp?
A
pv
B
lv
C
ow
D
wwg
Slide 8 - Quiz
Formuleer een zin met een lijdend voorwerp.
Slide 9 - Open question
Vul de juiste vorm in: De meisjes ... (lachen, vt) aan één stuk door tijdens de film
A
lach
B
lachen
C
lachte
D
lachten
Slide 10 - Quiz
In deze zin staat een gemengde rest:
Timo knapt al jarenlang een fiets die hij bij de sloop vond op.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quiz
In een zin staat één persoonsvorm staan.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quiz
Welke uitspraken kloppen? 1. In een zin staat de pv altijd op de eerste of tweede plaats. 2. In een zin kan meer dan één lv staan. 3. In principe staat voor het lv nooit een voorzetsel.
A
1,2
B
1,3
C
1,2,3
D
2,3
Slide 13 - Quiz
Welke zinsconstructie is wel mogelijk?
A
ow-lv-pv-wwrest
B
pv-ow-pv-lv-wwrest
C
ow-pv-lv-wwrest
D
ow-pv-lv-lv-gemengde rest
Slide 14 - Quiz
Overleg met de persoon naast je. Formuleer een zin met de volgende zinsconstructie:
ow - pv - lv - gemengde rest
Slide 15 - Open question
Zinsontleding en spelling zijn een eitje voor mij!