clase 2 - P4 - martes 23 de abril 2024

Clase 2 - P4 - martes 23 de abril 2024
1 / 17
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Clase 2 - P4 - martes 23 de abril 2024

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?
Leerdoelen:
1. Ik herhaal de woordenschat m.b.t. reizen
2. Ik leer de trappen van vergelijking (in het Spaans)





Slide 2 - Slide

In- en uitstappen
subir a  = instappen                      subo al (=a + el) metro
bajar de = uitstappen                  bajo del (=de + el) metro


We oefenen met zinnetjes...

Slide 3 - Slide

Woordenschat
la parada
tomar
en dirección a
subir
bajar
de halte
nemen
in de richting van
instappen
uitstappen
cambiar
andar
llegar
de volgende
een retour-kaartje
overstappen
lopen
aankomen
el próximo
un billete de ida y vuelta

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 5 - Slide

Trappen van vergelijking

Slide 6 - Slide

Meer of minder dan, evenveel als...
más           + bijv. nmw.     + que           --> bijvoeglijke naamwoorden
menos      + bijv. nmw.    + que
tan              + bijv. nmw.    + como
Holanda es más pequeña que España: Nederland is kleiner dan Spanje. (‘meer kleiner’)
Mi casa es menos moderna que la tuya: Mijn huis is minder modern dan dat van jou.
Maria no es tan alta como su hermana: Maria is niet even lang als haar zus.


Slide 7 - Slide

Wat betekenen deze zinnen?
1. Mi hermano vive más lejos (=ver) que yo.
2. Mi jefe habla más lenguas (=talen) que yo. Habla inglés, francés y un poco de español.
3. El Euromast es  menos alto (=hoog) que la torre Eiffel.

Slide 8 - Slide

Más ejemplos
  1. El mar (=de zee) es .............. azul ............... el cielo (=de lucht).
  2. Está .................... frío ..................... la nieve (=de sneeuw)
  3. José es .................. alto .............. Pedro.
  4. Antonio es ............. listo (=slim) .............. Raúl.
  5. Juan es .................. viejo (=oud) ....................... mi padre. 
even ... als --> tan .... como

Slide 9 - Slide

De overtreffende trap
De goedkoopste:                         Het grootste orkest van de wereld:


...de meest goedkope...

                                                                                ...het orkest meest grote...
Let op het lidwoord: el / la

Slide 10 - Slide

Ejercicio 7.04b - página 127
Vertaal de zinnen van het Spaans naar het Nederlands. In iedere zin zit een trap van vergelijking. Werk gerust samen!
timer
8:00

Slide 11 - Slide

Respuestas 7.04b (p.127)
  1. Nederland heeft minder toeristen dan Spanje.
  2. Het hotel 'Sol y Mar' is goedkoper dan hotel 'Carlos Quinto'
  3. Madrid is de grootste stad van Spanje.
  4. Het Pradomuseum is het grootste museum van Madrid.
  5. Lloret de Mar is even toeristisch als Benidorm.
  6. In Andalusië zijn de temperaturen hoger dan in het noorden van Spanje.
  7. In de winter sluit het museum een uur eerder dan in de zomer.

Slide 12 - Slide

Ejercicio 7.04 c+d (pág. 128)
c) Vul het schema in (groter of kleiner dan)....

d) Vertaal de zinnen naar het Spaans

              Gebruik de informatie onderaan de pagina
timer
8:00
een kaartje
mooi
goedkoop
un billete
bonito
barato

Slide 13 - Slide

Respuestas 7.04c
más
más
menos
tan
como
que
que

Slide 14 - Slide

Repuestas 7.04d 



1. La Alhambra es más grande que la Sagrada Familia.
2. Un billete de autobús es menos caro que un billete de tren.
3. El hotel Picasso es tan bonito como el hotel Sierra Nevada.
4. El hotel San Antonio es el más bonito. 

Slide 15 - Slide

Wat ga je onthouden?

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide