grammaire proef 4

Bonjour la classe 
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Bonjour la classe 

Slide 1 - Slide

Explication
In deze lesson-up gaan jullie zelfstandig aan de slag met een de grammatica onderdelen van de proef en het vocabulaire. Na iedere uitleg volgen een aantal vragen. 

Mochten jullie vragen hebben kunnen jullie die uiteraard stellen!

Slide 2 - Slide

le présent - les verbes réguliers 
étape 1: we zoeken de stam -> hele werkwoord - er 
voorbeeld: regarder - er = regard
étape 2: voeg de goede uitgangen achter de stam toe
de uitgangen zijn: 
je stam + e 
tu stam + es 
il stam + e
nous stamp + ons 
vous stam + ez
Ils stam + ent 

Slide 3 - Slide

Ils (Marcher)
A
Marchent
B
marche
C
marchons
D
marchez

Slide 4 - Quiz

Nous (manger)
A
manges
B
mangez
C
mangeons

Slide 5 - Quiz

Tu (regarder)-> neem ook tu over!

Slide 6 - Open question

Je (voyager)- neem ook je over!

Slide 7 - Open question

les verbes irréguliers - présent

Slide 8 - Slide

nous (pouvoir)
A
peux
B
pouvons
C
pouvez

Slide 9 - Quiz

Vous (être)
A
vous avez
B
vous êtes

Slide 10 - Quiz

Ils (faire) - neem ook Ils over!

Slide 11 - Open question

Il (aller) - neem ook il over!

Slide 12 - Open question

les verbes réguliers - le passé composé 

Slide 13 - Slide

il (manger)
A
il a mangé
B
il est mangé
C
il va mangé

Slide 14 - Quiz

Nous (regarder)
A
nous avez regardé
B
nous avons regardé
C
nous avez regarde
D
nous avons regard

Slide 15 - Quiz

Ils (visiter)

Slide 16 - Open question

Je (travailler)

Slide 17 - Open question

les verbes irréguliers - le passé composé 

Slide 18 - Slide

tu (avoir)
A
tu a eu
B
tu as eu
C
tu as été
D
tu es eu

Slide 19 - Quiz

Vous (vouloir)
A
vous êtes voulu
B
vous avez voulu

Slide 20 - Quiz

Elles (aller)

Slide 21 - Open question

Ils (pouvoir)

Slide 22 - Open question

le futur proche 

Slide 23 - Slide

tu (nager)
A
tu va nager
B
tu vas nager
C
tu vas nagé
D
tu vas nagé

Slide 24 - Quiz

Nous (faire du vélo)
A
nous allons faire du vélo
B
nous allez faire du vélo

Slide 25 - Quiz

Ils (manger)

Slide 26 - Open question

Je (faire du shopping)

Slide 27 - Open question

Le vocabulaire 

Slide 28 - Slide

vertaal de volgende woorden:
faire du sport,
L’aéroport,
Tu viens d’où ?
Les tongues
Je te trouve beau.
Je peux payer par carte ?

Slide 29 - Open question

vertaal de volgende woorden:
De bergen,
Een bed & breakfast,
Een tent.
Reizen,
Het treinkaartje,
Mag ik een fles water?

Slide 30 - Open question

Bon travail! 

Slide 31 - Slide