Herhaling grammar

Today's planning
  1. Herhaling grammar

  2.  Uitleg + Quiz 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Today's planning
  1. Herhaling grammar

  2.  Uitleg + Quiz 

Slide 1 - Slide

Have got / has got 
Have got / has got --> dit geeft aan dat je iets hebt


Voorbeeld: I have got a sister
He has got glasses
Have got
Has got
I, we, they, you
He, she, it

Slide 2 - Slide

Haven't got / hasn't got
Haven't got / hasn't got --> dit geeft aan dat je iets niet hebt



Voorbeeld: I haven't got a sister
She hasn't got money
The house hasn't got a window
Haven't got
Hasn't got
I, we, they, you
He, she, it

Slide 3 - Slide

Have got/ Has got vragend
Je gebruikt have got / has got als je wilt weten of iemand iets heeft.



Voorbeeld: Have you got homework?
Has Lisa got two books?
Have we got a bus ticket
Have got
Has got
I, we, they, you
He, she, it

Slide 4 - Slide

have got / has got geeft aan
A
dat je iets hebt
B
dat je om informatie vraagt
C
dat je iets niet hebt

Slide 5 - Quiz

I has got a brother
A
deze zin is goed
B
deze zin is fout

Slide 6 - Quiz

Ed and Jovanni have got homework
A
deze zin is goed
B
deze zin is fout

Slide 7 - Quiz

Have they got work to do?
A
Deze zin is goed
B
Deze zin is fout

Slide 8 - Quiz

haven't got/ hasn't got geeft aan..
A
dat je iets hebt
B
dat je iets niet hebt
C
dat je om informatie vraagt

Slide 9 - Quiz

To be: zijn --> vragend
'

Voorbeeld: 
Am I happy?
Is the cat hungry?
Are Jack and Jason home?
Is he going to get help?
I
He/ she/ it
We/ You/ They
Am
Is
Are

Slide 10 - Slide

to be: zijn --> bevestigend
'

Voorbeeld:
I                           am happy
He/ she/ it          is happy
We/ you/ they    are happy
I
He/ she/ it
We/ You/ They
Am
Is
Are

Slide 11 - Slide

To be: zijn --> ontkennend
'

Voorbeeld: 
Pete isn't happy about that
Greg and Mark aren't happy about that
My cat isn't hungry
I am not home 
I
He/ she/ it
We/ You/ They
Am not
Isn't (is not)
Aren't (are not)

Slide 12 - Slide

Welke zin is goed?
1. I am hungry
2. She are happy
A
Alleen 1
B
Alleen 2
C
Zowel 1 als 2

Slide 13 - Quiz

Dave ____ not happy
A
am
B
are
C
is

Slide 14 - Quiz

My classmates _____ funny
A
am
B
are
C
is

Slide 15 - Quiz

Janice and Kiki _____ not going to the party
A
am
B
are
C
is

Slide 16 - Quiz

Schrijf het getal 12 voluit

Slide 17 - Open question

Schrijf het getal 22 voluit

Slide 18 - Open question

Schrijf het getal 16 voluit

Slide 19 - Open question

Wat heb je geleerd over
have got / has got?

Slide 20 - Mind map

Waar heb je nog
moeite mee?

Slide 21 - Mind map

Waar heb je nog
vragen over?

Slide 22 - Mind map

Huiswerk: Leren!
persoonlijke voornaamwoorden (he - we - you - she - I - they - you) --> Hoe moet je het toepassen en gebruiken in een zin?

zijn: to be (am / are / is). Bevestigend (+), ontkennend (-), en vragend (?)
getallen: cardinal numbers --> Je weet hoe je de nummers voluit moet opschrijven

Have/has got --> Weet jij hoe je het moet toepassen/gebruiken in een zin? In de toets moet jij zinnen bevestigend (+), ontkennend (-), of vragend (?) maken.

Slide 23 - Slide