5 december 2023 2 HV Grammatica

5 december 2023
1 / 26
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 26 slides, with text slides.

Items in this lesson

5 december 2023

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we vandaag doen?
1. We herhalen de woordsoorten uit jaar 1
2. We bespreken het huiswerk : oefeningen 1, 6, 7, 8 en 9 uit Cursus 5 Grammatica, paragraaf 1 online maken.  tekstverbanden en signaalwoorden.
3. Heeft iemand nog vragen over de grammaticaregels?
4. We oefenen met de herhaling uit jaar 1 woordsoorten.




Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden 2
Kijk op bladzijde 18 van het boek.
- Een doel-middelverband: welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
- Een oorzakelijk verban/oorzaak-gevolg: laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je niet altijd invloed hebt).
- Een redengevend verband: waarom iemand iets doet of iets vindt.
- Een samenvattend verband: een verkorte weergave van eerdere informatie in de tekst.
- Een vergelijkend verband: laat een overeenkomst of een verschil zien. 

Slide 3 - Slide

Ik gebruik een fietspomp om mijn band op te pompen.
Doordat ik mijn fiets een tijd niet had gebruikt liepen mijn banden leeg.
Omdat ik mijn fiets fout had geparkeerd is hij helaas weggehaald.
Voor door rood licht fietsen, zonder licht fietsen en bellen tijdens het fietsen, kortom voor verkeersovertredingen, kun je een boete krijgen.
Voor door rood fietsen evenals voor niet rechts houden krijg je een boete van 110 euro.
 
Oefenen met woordsoorten
Maak opdracht 1, 2, 3, 8 online uit Cursus 5 grammatica, paragraaf 2 WS.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Vragen over grammatica uit jaar 1?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je nog van grammatica?
Schrijf de antwoorden op je blaadje.
- Een zin verdeel je bij grammatica in stukjes. Hoe heten die?
- Die stukjes zin hebben namen, welke ken je nog?
- Wat gebruik je bij grammatica om de zin zichtbaar in grammaticale  stukjes te verdelen? (Hoe heet dat?)
- Wat is het verschil tussen woordsoorten en de zin in grammaticale stukjes verdelen?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Grammatica herhalen
Pv = Persoonsvorm. De pv vind je door de zin in een andere tijd te zetten.
Ow = onderwerp. Het ow vind je door de vraag Wie/wat? +pv.
Wg = werkwoordelijk gezegde = pv +alle andere werkwoorden.
Lv = lijdend voorwerp = wat/wie? +wg + onderwerp?
Mv = meewerkend voorwerp = aan/voor wie +wg + ow +lv
Bwb = bijwoordelijke bepaling = geeft antwoord op de vragen
hoe?, hoelang?, hoever?, waar?, waardoor?, waarheen?, waarom?, waarover?, waarvandaan?, wanneer?.



Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Spelling herhalen uit jaar 1

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Oefenen
Maak uit het boek op bladzijde 23 oefening 8.

Als huiswerk 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Welke onderwerpen werden herhaald?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Leestekens: hoofdletters, komma's, punten en vraagtekens

Wanneer gebruik je hoofdletters in een zin?
Wanneer gebruik je een komma?
Wanneer gebruik je een vraagteken?
Wanneer gebruik je een uitroepteken?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Leestekens
Een punt gebruik je na een zelfstandige mededelende zin.
Een komma gebruik je wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een langere zin. De komma staat dan
- tussen twee persoonsvormen
- voor voegwoorden (zoals, maar, nadat, omdat)
- voor en na een zin die niet zelfstandig kan bestaan.
Een komma gebruik je tussen delen van een opsomming, maar niet voor 'en'. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Dubbele punt
Een dubbele punt gebruik je 
- voor een aangekondigde opsomming. Bijvoorbeeld: "Voor Sinterklaas wil ik graag: een grappig boek, een goed schrijvende pen, een mooi rapport.  
- voor de directe rede of een citaat

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens 
- bij de directe rede of een citaat. (Let goed op de plaats van de aanhalingstekens!).
Voorbeeld: "Als je mee wil rijden", zei Ken, "moet je dat nu zeggen".
Bij indirecte rede en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens.
- als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis.
Voorbeeld: Het woord 'elektriciteit' wordt vaak fout gespeld.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandige naamwoorden
Zijn woorden voor ...?

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Meervoud van zelfstandige naamwoorden

Let op bij afkortingen en woorden die op een klinker eindigen.
Je schrijft een -’s achter het enkelvoud bij woorden op ­-a, -i, -o, -u of -y.
Je schrijft een -’s bij afkortingen.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Verkleinwoorden
Van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken door er -je, -kje, -pje, -tje of -etje achter te zetten.

Let op bij afkortingen en woorden die op een klinker eindigen.
Je schrijft een -’s achter het enkelvoud bij woorden op ­-a, -i, -o, -u of -y.
Je schrijft een -’s bij afkortingen.
Van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken door er -je, -kje, -pje, -tje of -etje achter te zetten.
Let op bij afkortingen en woorden die op een klinker eindigen.



Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord heeft een korte (zonder -e) en een lange vorm (met een -e).

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm en die eindigt meestal op-en.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden 2
Voorbeeldzinnen
Een doel-middelverband: Aan de  hand van het stappenplan schrijven, leer je zelf een samenhangende tekst te schrijven. 
Een oorzakelijk verband: Op donderdag is het koopavond. Daardoor kan het dan drukker zijn in de stad.
- Een redengevend verband: Jullie krijgen veel oefeningen over tekstverbanden, omdat ik wil dat jullie dit heel goed leren.
- Een vergelijkend verband: Net als meerderjarige stemgerechtigden bij de echte verkiezingen, gaan scholieren ook stemmen op politieke partijen bij de scholierenverkiezingen.

Slide 19 - Slide

Ik gebruik een fietspomp om mijn band op te pompen.
Doordat ik mijn fiets een tijd niet had gebruikt liepen mijn banden leeg.
Omdat ik mijn fiets fout had geparkeerd is hij helaas weggehaald.
Voor door rood licht fietsen, zonder licht fietsen en bellen tijdens het fietsen, kortom voor verkeersovertredingen, kun je een boete krijgen.
Voor door rood fietsen evenals voor niet rechts houden krijg je een boete van 110 euro.
 
Tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden 2
Voorbeeldzinnen
Een samenvattend verband: Wat een slechte actiefilm was dit! Er zat geen spanning in en hij duurde veel te lang. Kortom: dit was zonde van mijn geld.



Slide 20 - Slide

Ik gebruik een fietspomp om mijn band op te pompen.
Doordat ik mijn fiets een tijd niet had gebruikt liepen mijn banden leeg.
Omdat ik mijn fiets fout had geparkeerd is hij helaas weggehaald.
Voor door rood licht fietsen, zonder licht fietsen en bellen tijdens het fietsen, kortom voor verkeersovertredingen, kun je een boete krijgen.
Voor door rood fietsen evenals voor niet rechts houden krijg je een boete van 110 euro.
 
Nakijken oefening 3
Wat vond je moeilijk aan de oefening?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Spanning in een boek
Een schrijver gebruikt spanning om de aandacht van de lezer vast te houden.
Je hebt twee soorten spanning:
- Actiespanning: vaak in een 'gejaagde stijl', de gebeurtenissen volgen elkaar snel op.
- Psychologische spanning
  • Betrokkenheid bij een personage. Je leeft mee of hebt er een hekel aan.
  • Open plekken in het verhaal die vragen oproepen waar je antwoord op wil.
  • Onderbrekingen in het verhaal door een tijdsprong of wisseling van perspectief.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Verder oefenen
We lezen samen tekst 2.
Maak oefening 4 en oefening 5.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Scholierenverkiezingen

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen gehaald?
Welke leestekens heb je herhaald?
Wanneer gebruik je een komma?
Wanneer gebruik je geen aanhalingstekens? 

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Oefenen
Maak opdracht 3 uit paragraaf 3 van Cursus 1 online.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions