This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Chapitre 3
Bron D
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
D: Het aanwijzend voornaamwoord
Slide 3 - Slide
Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze
Slide 4 - Quiz
Toelichting aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands
Een aanwijzend voornaamwoord vertelt zelf eigenlijk al wat het doet. Je gebruikt het wanneer je iets aanwijst. Dus bijvoorbeeld:
Dat meisje heeft een mooie tekening gemaakt. Dat = aanwijzend vnw
Slide 5 - Slide
Wat zou een aanwijzend voornaamwoord dan in het Frans zijn?
A
mon/ma/mes
B
le/la/les
C
ce/cet/cette/ces
D
un/une/des
Slide 6 - Quiz
En dan nu in het Frans..
Je hebt verschillende vormen van het aanwijzend voornaamwoord in het Frans. Namelijk:
Om te weten welke vorm je moet gebruiken, kijk je naar het woord ná het aanwijzend vnw. Als dat woord vrouwelijk is, gebruik je de vrouwelijke vorm van het aanwijzend vnw, etc
Slide 7 - Slide
Enkelvoud
Ce Mannelijk
Tu connais le plat?
Ken jij het gerecht?
Tu connais ce plat?
Ken jij dat/dit gerecht?
Slide 8 - Slide
Enkelvoud
Ce Mannelijk
J'aime le restaurant.
Ik houd van het restaurant.
J'aime ce restaurant.
Ik houd van dit/dat restaurant.
Slide 9 - Slide
Enkelvoud (die, deze, dat, dit)
Cet Mnl met klinker of h
Slide 10 - Slide
Enkelvoud
Cet Mnl met klinker of h
L'ingrédient donne du goût.
Het ingredient geeft smaak.
Cet ingrédient donne du goût.
Dat/dit ingredient geeft smaak.
Slide 11 - Slide
Enkelvoud
Cet Mannelijk met klinker of h
Tu peux couperl'oignon?
Kun jij de ui snijden?
Tu peux couper cet oignon?
Kun jij die/deze ui snijden?
Slide 12 - Slide
Enkelvoud (die, deze, dat, dit)
Cette Vrouwelijk
Slide 13 - Slide
Enkelvoud
Cette Vrouwelijk
La semaineest longue.
De week is lang.
Cette semaine est longue.
Deze/die week is lang.
Slide 14 - Slide
Enkelvoud
Ce Mannelijk
Cet Mnl met klinker of h
Cette Vrouwelijk
Slide 15 - Slide
Meervoud (die, deze)
Ces meervoud
Slide 16 - Slide
Meervoud
Ces meervoud
Tu aimes les vacances?
Vind jij de vakantie leuk?
Tu aimes ces vacances?
Vind jij die/deze vakantie leuk?
Slide 17 - Slide
Meervoud
Ces meervoud
On a déjà les ingrédients.
We hebben de ingredienten al.
On a déjà ces ingrédients.
We hebben deze/die ingredienten al.
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
______agenda [mannelijk] die/deze agenda
A
cette
B
ces
C
ce
D
cet
Slide 20 - Quiz
_____ livre [mannelijk] dat/dit boek
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 21 - Quiz
________ filles [vrouwelijk] deze/die meisjes
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet
Slide 22 - Quiz
_____ acteur [mannelijk] deze/die acteur
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 23 - Quiz
_______ émission (v) deze/die uitzending (op tv)
A
cet
B
cette
C
ces
D
ce
Slide 24 - Quiz
______ journaux deze/die kranten
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 25 - Quiz
______ salade (v) deze/die salade
A
cet
B
ce
C
ces
D
cette
Slide 26 - Quiz
... frites sont froids! Deze/die frietjes zijn koud!