This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Paragraaf 3.1 Organismen leven samen
Benodigheden
- Schrift
- Pen, potlood
- Laptop
LessonUp:
JA!
Telefoons in de telefoontas!
Slide 1 - Slide
leerdoelen 3.1
je kunt biotische en abiotische factoren noemen in een ecosyteem
je kunt vier voorbeelden geven van hoe planten zijn aangepast aan hun ecosysteem
je kunt uitleggen hoe dieren aan een koude of warme omgeving zijn aangepast
je kunt bij zoogdieren aan het gebit herkennen wat ze eten
je kent vier snavelsoorten en de bijbehorende voeding van de vogels
je kent vier soorten poten van vogels met hun bij behorende leefomgeving
Slide 2 - Slide
Bekijk de afbeelding, er volgt een vraag.
Benodigheden
- Schrift
- Pen, potlood
- Laptop
LessonUp:
JA!
Telefoons in de telefoontas!
Slide 3 - Slide
Wat voor organismen zag je net op de eerste foto?
Slide 4 - Mind map
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
aan de slag
lees bladzijde 70 en 71
maak opgave 3 t/m 6
vergelijk met je buur
lees vast bladzijde 72 en 73
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Biotisch
Abiotisch
Wind
Lucht
Zuurstof
Water
Grond
Roofvijanden
Soort
genoten
Plant
Bacterie
Voedsel
Slide 12 - Drag question
Hoe noem je het geheel van alle biotische en abiotische factoren in een bepaald gebied?
A
Ecosysteem
B
Ecologie
C
Abiotische factoren
D
Biotische factoren
Slide 13 - Quiz
Een voorbeeld van een biotische factor is:
A
Grondsoort
B
Hoeveelheid wind
C
Roofvijanden
D
Temperatuur
Slide 14 - Quiz
Een voorbeeld van een abiotische factor is:
A
Hoeveelheid licht
B
Voeding
C
Concurrentie
D
Schuilplaats in een boom
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
aan de slag
lees bladzijde 72 -75
maak opgave 7 t/m 12
vergelijk met je buur
Slide 20 - Slide
Deze plant groeit voordat de bomen bladeren krijgen. Zo krijgen ze voldoende licht.
A
Klimplant
B
Voorjaarsbloeier
C
Planten met wortelrozet
Slide 21 - Quiz
Deze plant klimt m.b.v. hechtwortels langs andere planten omhoog, naar het licht. De planten hebben deze aanpassingen om omhoog te klimmen, om zo voldoende zonlicht te krijgen voor de fotosynthese.
A
Klimop
B
Voorjaarsbloeier
C
Planten met wortelrozetten
Slide 22 - Quiz
Woestijnplanten gaan waterverlies tegen door:
A
Dunne grote bladeren
zonder waslaag
B
Dikke kleine bladeren
met waslaag
Slide 23 - Quiz
Planten in het tropisch regenwoud hebben:
A
veel huidmondjes
om het vocht kwijt te raken
B
weinig huidmondjes om het vocht kwijt te raken
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Dieren in warme streken hebben:
A
Kleine oren, om hun warmte kwijt te raken
B
Grote oren, om hun warmte kwijt te raken
Slide 33 - Quiz
Een planteneter heeft
A
Knipkiezen en hoektanden
B
Plooikiezen en snijtanden
Slide 34 - Quiz
Een haaksnavel is voor het eten van..
A
planten
B
zaden
C
vlees
D
insecten
Slide 35 - Quiz
Steltpoten hebben
A
Wad en weidevogels
B
Vogels die langs de stam lopen
C
Roogvogels
D
Watervogels
Slide 36 - Quiz
Aan de slag
Doorloop zo veel je wilt
de dia's van deze LessonUp om te oefenen.
Maak van 3.1 de werkboekopdrachten 1 t/m 15
af en kijk ze na.
Verbeter je fouten.
Lees de samenvatting op bladzijde 75
Slide 37 - Slide
check leerdoelen 3.1
voorbeelden van biotische factoren zijn
voorbeelden van abiotische factoren in een ecosyteem zijn
vier voorbeelden van aangepaste planten aan hun ecosysteem zijn
dieren zijn een koude of warme omgeving zijn aangepast door