Inhoudswoorden en functiewoorden

Inhoudswoorden en functiewoorden
1 / 26
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Inhoudswoorden en functiewoorden

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel

Ik kan inhoudswoorden en functiewoorden herkennen en benoemen in een zin.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

INHOUDSWOORDEN
zelfstandige naamwoorden, werkwoorden,
bijvoeglijke naamwoorden
bijwoorden.

Dit zijn inhoudswoorden en  geven betekenis aan een zin.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden:
Een werkwoord zegt wat een mens, ding of dier doet.
Bijvoorbeeld: lopen, sporten, slapen
Let op: Hebben, zijn en worden zijn ook werkwoorden!

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandignaamwoorden:
Dit zijn mensen, dieren, dingen, namen, plaatsen, landen.
Je kunt er  vaak een lidwoord voor zetten.
Bijvoorbeeld: Opa, olifant, spiegel, lucht, Nederland

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord:
Vertelt iets over het zelfstandig naamwoord:
de rode trui
 de mooie ketting
de houten tafel
het lieve konijntje


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Bijwoord:
1. Als een woord aangeeft waar, wanneer en hoe iets gebeurt.
Bijvoorbeeld: Vandaag zijn we allemaal op school. Vandaag
2. Vertelt iets over het bijvoeglijk naamwoord of werkwoord.
Bijvoorbeeld: Dat is een zeer interessante ontdekking. - Zeer vertelt iets over interessante.
3. Vertelt iets over een ander bijwoord.
Bijvoorbeeld: Hij loopt heel snel. Heel vertelt iets over snel.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

INHOUDSWOORDEN

     Ik las gisteren een leuk  boek
    
     las = werkwoord (ww)
    gisteren = bijwoord (bw)
    leuk = bijvoeglijk naamwoord (bv)
    boek = zelfstandig naamwoord (zn)


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat is het werkwoord?

Gisteren maakten wij een moeilijke toets.
A
Gisteren
B
maakten
C
moeilijke
D
toets

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het zelfstandige naamwoord(en)?

Gisteren maakten wij een moeilijke toets.
A
Gisteren
B
maakten
C
moeilijke
D
toets

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

Gisteren maakten wij een moeilijke toets.
A
Gisteren
B
maakten
C
moeilijke
D
toets

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het bijwoord?

Gisteren maakten wij een moeilijke toets.
A
Gisteren
B
maakten
C
moeilijke
D
toets

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Noem de 4 woordsoorten die inhoud geven aan een zin.

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Wat is het voegwoord?

Donny scoort, maar in de vorige wedstrijd deed hij dit ook.
A
maar
B
in
C
de
D
hij

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het lidwoord?

Donny scoort, maar in de vorige wedstrijd deed hij dit ook.
A
maar
B
in
C
de
D
hij

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het voornaamwoord?

Donny scoort, maar in de vorige wedstrijd deed hij dit ook.
A
maar
B
in
C
de
D
hij

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het voorzetsel?

Donny scoort, maar in de vorige wedstrijd deed hij dit ook.
A
maar
B
in
C
de
D
hij

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Groep 8 oefent hard, want zij moeten de tekst uit het hoofd kennen.
Wat zijn de functiewoorden?

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

kernwoorden
Kernwoorden zijn de belangrijkste woorden uit een zin of tekst.

Ze hebben altijd iets te maken met het onderwerp van de tekst. 

Slide 21 - Slide

kernwoorden worden ook wel sleutelwoorden genoemd.  De woorden zijn de sleutel tot een samenvatting van de tekst. 
soort woorden 
- zelfstandig naamwoorden
-bijwoorden
- werkwoorden
- bijvoeglijk naamwoord
Maar ook soms telwoorden of getallen

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

voorbeeld 1.
Hoe vaak speel jij buiten? 
Bouw je regelmatig boomhutten met je vriendjes? 

In deze twee zinnen zitten belangrijke woorden en minder belangrijke woorden. 
de kernwoorden voor dit stukje tekst zijn:
speel en buiten in de eerste zin
bouw en boomhutten vriendjes in de tweede zin. 

Slide 23 - Slide

De woorden hoe, jij, met, vaak, regelmatig en je zijn nu niet belangrijk, omdat ze niet veel vertellen over het onderwerp. Dit zijn dus geen kernwoorden.  Het gaat om wat je doet. 


Dus... kernwoorden
* sleutelwoorden/ inhoudswoorden
* onderwerp
* belangrijkste woorden van de tekst/ onmisbaar voor een tekst
* samenvatting van maken. 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Het kasteel van koning Arthur
We gaan de tekst samen lezen. 
Stap 1. Als je kernwoorden tegenkomt ga je deze onderstrepen. 
Stap 2. Kies 6 kernwoorden uit die het belangrijkste zijn voor het verhaal.
Stap 3. Maak met elk woord 1 goede zin. 
Wat heb je nu? 

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Nu zelf
Je krijgt in je groepje een tekst. Deze ga je samen lezen en de kernwoorden onderstrepen. 
Op de instructietafel liggen allemaal kaartjes met kernwoorden ( inhoudswoorden) 
Met je groepje moet je de 6 woorden vinden die bij jullie verhaal hoort. 
Er mag 1 persoon per groep lopen, je mag ook kaartjes bij andere groepjes wegpakken. 
Wie heeft als eerst zijn woorden? 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions