Je moet in de bouw van een organisme orgaanstelsels, organen, weefsels en cellen kunnen onderscheiden.
Je moet in een afbeelding van een torso de belangrijkste organen kunnen benoemen. Ook moet je kunnen aangeven tot welke organenstelsels deze organen behoren.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1
This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
3.1 De torso
Je moet in de bouw van een organisme orgaanstelsels, organen, weefsels en cellen kunnen onderscheiden.
Je moet in een afbeelding van een torso de belangrijkste organen kunnen benoemen. Ook moet je kunnen aangeven tot welke organenstelsels deze organen behoren.
Slide 1 - Slide
Organen
Een orgaan is een deel van een organisme met een of meer functies.
Slide 2 - Slide
Hierboven zie je een torso zoals in het biologielokaal. Sleep de namen van de organen naar het juiste orgaan.
Nier
Longen
Lever
Luchtpijp
Aorta
Slide 3 - Drag question
Orgaanstelsels
Enkele organen samen met een bepaalde functie.
Slide 4 - Slide
Hiernaast zie je een orgaanstelsel van een hond. Welk orgaanstelsel is dit?
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Skelet
D
Verteringsstelsel
Slide 5 - Quiz
In de afbeeldingen hiernaast staat een orgaanstelsel. Geef de naam en functie van dit orgaanstelsel.
Slide 6 - Open question
Cellen
Organen zijn opgebouwd uit cellen.
Slide 7 - Slide
Wat is een cel?
A
De kleinste bouwsteen van een organisme.
B
Een kamer voor overtreders van de wet.
C
Meerdere weefsels samen.
D
Meerdere organismes samen.
Slide 8 - Quiz
Weefsels
Een weefsel is een groep cellen met dezelfde vorm en dezelfde functie.
Slide 9 - Slide
MOLECUUL
ATOOM
ORGAAN
ORGANISME
ORGAANSTELSEL
WEEFSEL
CEL
Slide 10 - Drag question
3.6 De ligging van de organen
Je moet in afbeeldingen van doorsneden van de romp van een mens de organen kunnen benoemen.