les verbes+les jours de la semaine

Les verbes + les jours da la semaine
1 / 43
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les verbes + les jours da la semaine

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
- Ik kan de werkwoorden op 
ER vervoegen 
- Ik kan  de dagen van de week in het Frans

Slide 2 - Slide

   ww
-er
Wat weet je van het werkwoord
op -er ? Waar moet je op letten?
Handige tips....

Slide 3 - Mind map

regelmatig
fermer, trouver, habiter, detester, visiter, noter, ecouter. 
adorer, aimer, jouer
travailler, chercher,
remarquer, sonner,

Leer 2 kanten op :
F>N  &  N>F
2. plak:
-e, -es, -e
-ons, -ez, -ent

1. haal -er eraf
ww -er

Slide 4 - Mind map

Ezelsbruggetje ww -er
een  eskimo  eet  ons  ezeltje  enthousiast
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles

Slide 5 - Slide

Etre (zijn)

Je suis
Tu es
Il, elle, on, c' est

nous sommes
vous êtes
ils, elles sont
Avoir (hebben)

J'ai
Tu as
Il, elle, on a

nous avons
vous avez
ils, elles ont
schrijf in je schrift als je het nog moeilijk vindt!

Slide 6 - Slide

ww -er (donner)

Je donne
Tu donnes
Il, elle, on donne

nous donnons
vous donnez
ils, elles donnent
schrijf in je schrift als je het nog moeilijk vindt!

Slide 7 - Slide

zijn =
A
être
B
avoir
C
aller

Slide 8 - Quiz

hebben =
A
être
B
avoir
C
aller

Slide 9 - Quiz

Werkwoorden op -er
chercher
habiter
travailler
jouer
parler
aimer
spelen
houden van
zoeken
wonen
praten
werken

Slide 10 - Drag question

elles (avoir)
A
vont
B
sont
C
ont
D
font

Slide 11 - Quiz

nous (avoir)
A
sommes
B
allons
C
avez
D
avons

Slide 12 - Quiz

nous (travailler)
A
travaillez
B
travaillent
C
travaillent
D
travaillons

Slide 13 - Quiz

elle (avoir)
A
va
B
est
C
ont
D
a

Slide 14 - Quiz

elle (parler)
A
parlent
B
parles
C
parlez
D
parle

Slide 15 - Quiz

tu (avoir)
A
es
B
as
C
va
D
est

Slide 16 - Quiz

Vous (être)
A
êtes
B
avez
C
ont
D
allez

Slide 17 - Quiz

Tu (être)
A
as
B
est
C
es
D
vas

Slide 18 - Quiz

Tu (sonner)
A
sonne
B
sonnons
C
sonnes
D
sonnent

Slide 19 - Quiz

J' (habiter)
A
habite
B
habites
C
habitons
D
habites

Slide 20 - Quiz

Nous (être)
A
allons
B
avons
C
êtes
D
sommes

Slide 21 - Quiz

Marie et Pierre (être)
A
est
B
sont
C
ont
D
sommes

Slide 22 - Quiz

elles (remarquer)
A
remarque
B
remarquent
C
remarques
D
remarquez

Slide 23 - Quiz

Ma mère .... très sévère
A
est
B
as
C
es
D
va

Slide 24 - Quiz

Je .... une fille.
A
est
B
habite
C
suis
D
as

Slide 25 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij zijn
C.  jij/je  hebt
D.  wij/we  praten
E. jij / je woont
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  habites
3.  ils  sont
4.  tu  as
5.  nous  parlons
6.  elle  a

Slide 26 - Drag question

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u kijkt/jullie kijken
B. zij zijn
C.  ik  houd van
D.  men  is / wij hebben
E.  ik  heb
F. jullie  zijn
1.  vous  regardez
2.  j' ai
3.  elles  sont
4.  j'aime
5.  on  est
6. vous  êtes

Slide 27 - Drag question

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u speelt/jullie spelen
B. zij hebben een hekel aan
C. hij schrijft op
D.  jij belt aan
E.  ik  hou van
F. wij wonen
1.  vous  jouez
2.  j'aime
3.  elles detestent
4. il note
5.  tu sonnes
6. nous habitons

Slide 28 - Drag question

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

D. u nodigt uit
A. zij eten
B. hij geeft
F.  jij danst
E.  ik  zoek
C. wij vinden
1.  vous  invitez
2.  je cherche
3.  elles mangent
4. il donne
5.  tu danses
6. nous trouvons

Slide 29 - Drag question

Les jours de la semaine
We gaan de dagen van de week in het Frans oefenen!

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Les jours de la semaine

Slide 32 - Mind map

Les jours de la semaine
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
dinsdag
maandag
zondag
mardi
vendredi
mercredi
lundi
samedi
jeudi
dimanche

Slide 33 - Drag question

Les jours de la semaine!
Donderdag
A
lundi
B
vendredi
C
dimanche
D
jeudi

Slide 34 - Quiz

Les jours de la semaine!
Woensdag
A
mercredi
B
jeudi
C
vendredi
D
samedi

Slide 35 - Quiz

Les jours de la semaine!
Zondag
A
lundi
B
samedi
C
mardi
D
dimanche

Slide 36 - Quiz

Les jours de la semaine!
Dinsdag
A
jeudi
B
mardi
C
samedi
D
dimanche

Slide 37 - Quiz

Les jours de la semaine!
Maandag
A
mardi
B
mercredi
C
jeudi
D
lundi

Slide 38 - Quiz

Les jours de la semaine!
Vrijdag
A
jeudi
B
vendredi
C
mercredi
D
samedi

Slide 39 - Quiz

Les jours de la semaine!
Zaterdag
A
mardi
B
jeudi
C
samedi
D
lundi

Slide 40 - Quiz

Ik ken de dagen van de week in het Frans!
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Slide 42 - Slide

Ouvre ton livre à la page 22, exercice 16

Slide 43 - Slide