samengestelde zinnen, hoofd- en bijzinnen

GRAMMATICA (§9)
samengestelde zin blz. 222
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

GRAMMATICA (§9)
samengestelde zin blz. 222

Slide 1 - Slide

leerdoel
Ik kan hoofd- en bijzinnen herkennen in samengestelde zinnen

Slide 2 - Slide

Pak je schrift, we gaan een aantekening maken.

Slide 3 - Slide

Aantekening (redekundig ontleden): enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
  • Tot nu toe: enkelvoudige zinnen ontleed (= zin met één PV).
  • Op een gegeven moment: ook samengestelde zinnen (= zin met twee of meer PV’s).


  • Onthoud: alléén het aantal PV’s bepaalt of een zin enkelvoudig of samengesteld is; dus niet het aantal onderwerpen en vooral niet het aantal komma’s.

  • Vb. Piet houdt van brommers en Ria vindt fietsen leuk (twee PV's->samengestelde zin)

Slide 4 - Slide

Aantekening (redekundig ontleden): enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Staan PV en O naast elkaar en kan er geen ander woord tussen gezet worden, dan heb je te maken met een hoofdzin. Staan PV en O niet naast elkaar of kan er gemakkelijk een woord tussen gezet worden, dan heb je te maken met een bijzin.

Vb. Piet houdt van brommers en Ria vindt fietsen leuk (twee hoofdzinnen)

Vb. Piet fietst, terwijl Ria in het gras zit (één hoofdzin, één bijzin)


Slide 5 - Slide

Aantekening (redekundig ontleden): enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Vb. Henk ging weg.

Frank bleef nog even.
Henk ging weg, maar Frank bleef nog even.

De verbonden zinnen zijn volkomen gelijkwaardig; wanneer je het woord ‘maar’ weglaat, heb je twee aparte, zelfstandige zinnen. Dit noem je nevenschikking.

Nevenschikkende voegwoorden: en, maar, of, dus, want.


Slide 6 - Slide

Aantekening (redekundig ontleden): enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Vb. Mijn moeder las de krant.



Mijn vader deed de afwas.
Mijn moeder las de krant, terwijl mijn vader de afwas deed.

De verbonden zinnen zijn nu niet gelijkwaardig; wanneer je het woord ‘terwijl’ weglaat, heb je GEEN twee aparte, zelfstandige zinnen. Dit noem je onderschikking.

Onderschikkende voegwoorden: doordat, dat, hoewel, mits, terwijl, toen ………




Slide 7 - Slide

          VRAGEN

Kijk naar de volgende samengestelde zinnen. Geef aan uit welke zinnen de zin bestaat. 

Slide 8 - Slide

Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 9 - Quiz

We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 10 - Quiz

Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 11 - Quiz

          THEORIE


Slide 12 - Slide

Hoofd- en bijzinnen


Hoofdzin: 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan.
  3. De persoonsvorm staat in de hoofdzin vooraan (op de 1e of 2e plaats).
Bij samengestelde zinnen kun je onderscheid maken in hoofd- en bijzinnen.

Slide 13 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
Voorbeeld: 
  • In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante. 
  • In de vakantie gaan (niet) wij altijd naar Spanje, want daar woont (niet) mijn tante.


Het kan bij beide zinnen niet. Er zijn in deze zin dus twee hoofdzinnen.

Slide 14 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
In de vorige zin stonden dus twee hoofdzinnen. Er zit dus niet altijd een bijzin in een samengestelde zin. 
In de volgende zin staat een hoofdzin en een bijzin: 


Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan wij daar ieder jaar naartoe. 

Slide 15 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
  • Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan wij daar ieder jaar naartoe. 
  • Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan (niet) wij daar ieder jaar naartoe. 
In het eerste deel staat een zinsdeel tussen persoonsvorm en onderwerp. Dat is dus een bijzin. 
In het tweede deel kan er niks tussen persoonsvorm en onderwerp, dus is het een hoofdzin. 

Slide 16 - Slide

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen: 
  • Als er tussen persoonsvorm en onderwerp een woord (bijvoorbeeld 'niet') kán staan, dan is dat een bijzin. 
  • In een bijzin staat de persoonsvorm vaak achteraan.
  • Kan dit niet, dan is het een hoofdzin. 

Slide 17 - Slide

Opdrachten maken
Ga naar Nieuw Nederlands online
Klik op cursus 5
Klik op §9 samengestelde zinnen
Maak alle opdrachten uit de online methode

Slide 18 - Slide

Begrijpend lezen H5
- kritisch lezen

 

Slide 19 - Slide

Leerdoelen
Na deze lessenserie kun je: 
- een tekst kritisch lezen om te beoordelen of een tekst objectief en betrouwbaar is

Slide 20 - Slide

Herhaling H1-4
- Hoofd- en bijzaken --> Wat is het verschil tussen hoofd- en bijzaken? 
- Kernzinnen --> Wat zijn kernzinnen en op welke plekken in een alinea kan een kernzin staan? 
- Tekstverbanden en signaalwoorden --> Welke tekstverbanden en signaalwoorden ken je nog? Waarom is het belangrijk om tekstverbanden en signaalwoorden te herkennen? 
- Feiten, meningen en argumenten --> Wat is het verschil tussen en feit en een mening? Wat zijn argumenten? 

Slide 21 - Slide

Waar moet je op letten om vast te stellen of een tekst betrouwbaar is?

Slide 22 - Mind map

Betrouwbaar of niet?

een artikel over antiverouderingspillen in een folder van de drogist
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar

Slide 23 - Quiz

Betrouwbaar of niet?

een verhaal over een bekende acteur in het blad Story (roddelblad)
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar

Slide 24 - Quiz

Betrouwbaar of niet?

reclame over afslankschoenen op www.telsell.com
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar

Slide 25 - Quiz

Betrouwbaar of niet?

het RTL nieuws
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar

Slide 26 - Quiz

Betrouwbaar of niet?

een wetenschappelijk artikel in de Volkskrant
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar

Slide 27 - Quiz

Filmpje
Filmpje NN kritisch lezen 

Slide 28 - Slide

Kritisch lezen (1)
Je krijgt veel informatie binnen via televisie, internet, kranten en radio. Het is aan jou om te beoordelen of die informatie allemaal betrouwbaar is. Dat is namelijk niet zo. Daarom moet je kritsch zijn en je afvragen of het allemaal wel klopt wat je leest en ziet. 

Slide 29 - Slide

Kritisch lezen (2)
Stel bij het kritisch lezen van een tekst het volgende vast: 
- Is de auteur deskundig? Klopt de informatie van de auteur? 
- Is de auteur onpartijdig? 
- Waar en wanneer is de tekst gepubliceerd? 
- Is de informatie niet verouderd? 
- Zijn de mensen die geïnterviewd worden betrouwbaar en deskundig? 
- Komen er voor- en tegenstanders aan het woord? 
- Zijn de argumenten sterk of niet? 

Slide 30 - Slide