Vrijdag 8 mei 2020

Vrijdag 8 mei
Goedemorgen! Er staan weer een paar leuke lessen voor jullie klaar.

Let goed op! 
Maak alleen de opdracht die bij jouw kleur hoort!
De opdrachten die NIET jouw kleur hebben, moet je NIET maken!

Maandag 11 mei hebben jullie allemaal de toets van Disk roze. (als je deze nog niet hebt gemaakt). Heb je bronnen en bouwstenen niet af? Dan vandaag afmaken!

Heb je een vraag? Mevrouw Marieke en mevrouw Wafaa zijn er voor je!
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vrijdag 8 mei
Goedemorgen! Er staan weer een paar leuke lessen voor jullie klaar.

Let goed op! 
Maak alleen de opdracht die bij jouw kleur hoort!
De opdrachten die NIET jouw kleur hebben, moet je NIET maken!

Maandag 11 mei hebben jullie allemaal de toets van Disk roze. (als je deze nog niet hebt gemaakt). Heb je bronnen en bouwstenen niet af? Dan vandaag afmaken!

Heb je een vraag? Mevrouw Marieke en mevrouw Wafaa zijn er voor je!

Slide 1 - Slide

De groepen en kleuren
Groep 1: Saber, Sedra, Deane, Dina, Alireza, Emily, Abed, Kisanet

Groep 2: Simon, Robel, Ahmad, Soheil, Kawsar

Groep 3: Nagham, Romina, Ailin, Gulin

Groep 4: voor alle leerlingen!

Slide 2 - Slide

Programma
09.00 - 10.15 uur Lessonup
10.15 - 10.30 uur Pauze
10.30 - 11.00 uur Lessonup
11.00 - 11.45 uur Disk (thema 12)
11.45 - 12.30 uur Rekenen

Vandaag leer je:
  • nieuwe woorden bij thema 12 Vrije tijd
  • een tekst lezen en de antwoorden opzoeken in de tekst
  • het juiste werkwoord invullen

Ik bel vandaag met Romina, Saber en Kawsar om 10.30 uur.

Slide 3 - Slide

Groepen
Zo ziet het eruit. Kijk goed welke kleur de opdracht heeft en/of jouw naam erbij staat. Dat zie je links onder op de dia.

Slide 4 - Slide

Woorden
Maak alleen de opdrachten van jouw kleur!

Slide 5 - Slide

Wat betekent:
heerlijk
A
erg vies
B
erg lekker
C
erg eerlijk
D
erg stom

Slide 6 - Quiz

Wat betekent:
de hobby
A
de sport die je doet
B
dat je naar school gaat
C
iets wat je graag doet in je vrije tijd
D
dat wat je thuis doet

Slide 7 - Quiz

Wat betekent:
interviewen
A
ergens tussen zitten
B
ergens naar kijken
C
les geven aan mensen
D
vragen stellen aan iemand en die geeft antwoord

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:
het jaar
A
van januari - maart
B
van januari - augustus
C
van januari - december
D
van januari - november

Slide 9 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Een jaar is 7 dagen.
B
Een jaar is 30 dagen.
C
Een jaar is 200 dagen.
D
Een jaar is 365 dagen.

Slide 10 - Quiz

Maak een zin met het woord:
interviewen

Slide 11 - Open question

Maak een zin met het woord:
de hobby

Slide 12 - Open question

Maak een zin met het woord:
heerlijk

Slide 13 - Open question

Wat betekent:
de gymdocent
A
de docent die Nederlandse taal geeft
B
de docent die rekenen geeft
C
de docent die sport geeft
D
de docent die zaakvakken of LOB geeft

Slide 14 - Quiz

Waar zie je:
de kaart
A
B
C
D

Slide 15 - Quiz

Waar zie je:
knippen
A
B
C
D

Slide 16 - Quiz

Waar zie je:
de knoop
A
B
C
D

Slide 17 - Quiz

Maak een zin met het woord:
de gymdocent

Slide 18 - Open question

Maak een zin met het woord:
de kaart

Slide 19 - Open question

Maak een zin met het woord:
knippen

Slide 20 - Open question

Maak een zin met het woord:
de knoop

Slide 21 - Open question

Wat betekent:
het elftal
A
iemand aanraken
B
iets/iemand vinden of tegenkomen zonder dat je ernaar zoekt
C
iets aan doen
D
kleding aantrekken

Slide 22 - Quiz

Wat betekent:
het evenement
A
ergens naar toe gaan
B
een gebeurtenis waar veel mensen naartoe komen, bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd of een concert
C
een gebeurtenis waar weinig mensen zijn
D
een feest van je school

Slide 23 - Quiz

Waar zie je:
gespierd
A
B
C
D

Slide 24 - Quiz

Wat betekent:
functie
A
dat je een baan hebt
B
dat je je werk leuk vindt.
C
dat je je werk goed doet
D
de taken die bij je baan horen

Slide 25 - Quiz

Maak een zin met:
het elftal

Slide 26 - Open question

Maak een zin met:
het evenement

Slide 27 - Open question

Wat is de juiste zin? (gespierd)
A
De man is sterk, hij is gespierd.
B
Die man is niet sterk, hij is gespierd.
C
Die man is zwak, hij is gespierd.
D
Die man is dun, hij is gespierd.

Slide 28 - Quiz

Wat is de juiste zin? (de functie)
A
De functies die er zijn met sport, vind ik leuk.
B
De functies die er thuis zijn, vind ik leuk.
C
De functies die er zijn op mijn werk, vind ik leuk.
D
De functies die er op school zijn, vind ik leuk.

Slide 29 - Quiz

Begrijpend lezen
Lees de tekst goed. Het is een gesprek tussen Esi en Mark..  Het is zomer. Esi heeft bijna vakantie. Ze loopt op straat en komt een oude schoolvriend tegen. Ze maken een praatje. 

Lees ook goed de uitleg van de woorden. Maak dan de vragen. Iedereen maakt dezelfde vragen!

Slide 30 - Slide

De tekst
Esi: Hoi Mark. Alles goed?
Mark: Zeker weten. Ik heb bijna vakantie. En jij? Met jou ook alles goed?
Esi:Ja, joh, prima. Voor mij zit het er ook bijna op. Nog twee dagen werken en dan naar Spanje!
Mark:Oh, goed zeg! Waar ga je naartoe? Naar Benidorm?
Esi: Nee, daar ben ik wel eens geweest maar dat was me veelte toeristisch! Ik ga nu naar een dorpje aan de Costa del Sol. 
Mark: En hoe kom je daar dan? Is daar een vliegveld?
Esi: We vliegen eerst naar Granada en gaan dan met de bus. Het is wel een hele reis, maar daar gaan we lekker niets doen op het strand. En mooie gebouwen bekijken. En jij, wat ga jij doen?
Mark: Wij gaan twee weekjes naar Texel. We hebben een huisje gehuurd. Het ligt vlak bij de zee.
Esi: Wat lekker. En wat ga je daar doen?
Mark: Oh, we gaan een beetje wandelen, fietsen, uit eten in een restaurant. Gewoon lekker genieten. 
Esi: Als het maar mooi weer is hè. Want dat weet je maar nooit hier in Nederland. De ene dag is het prachtig en dan regent het pijpenstelen.
Mark:Ach we zien het wel. Een beetje regen is ook niet zo erg.
 Esi:Dat is waar!

Slide 31 - Slide

Moeilijke woorden (deel 1)
Het zit er weer bijna op
Als iets er weer bijna op zit, is iets weer bijna voorbij .Voorbeeld: Mijn vakantie zit er weer bijna op. Maandag moet ik weer aan het werk

Toeristisch
Een plaats is toeristisch als veel mensen er voor hun plezier naartoe komen. Voorbeeld: Amsterdam is erg toeristisch. Het hele jaar door komen er veel mensen naar Amsterdam om de stad te bekijken. 

het vliegveld
Een vliegveldis een plaats waar vliegtuigen kunnen landen en opstijgen.Voorbeeld: We moeten om tien uur op het vliegveld zijn, want ons vliegtuig vertrekt om twaalf uur

een huisje huren
Als je een huisje huurt, dan huur je voor een korte tijd, een week, of een paar weken, een huis. In dat huis blijf je zo lang je vakantie hebt.Voorbeeld: In oktober huren we altijd met de hele familie een huisje in Duitsland.

Slide 32 - Slide

Moelijke woorden (deel 2)
wandelen
Als je wandelt, dan loop je op een rustige manier. Je loopt omdat je het leuk vindt om te lopen.Voorbeeld: Het is mooi weer. Zullen we een stukje gaan wandelen? Of wil je liever gaan fietsen?

genieten
Als je van iets geniet, dan heb je veel plezier van iets.Voorbeeld: Ik geniet van onze tuin. Er staan prachtige bloemen in en het is er heerlijk rustig.

We zien het wel
Je zegt: We zien het wel als je je geen zorgen maakt over wat er kan gebeuren.Voorbeeld: Ik maak me geen zorgen over de toekomst. We zien het wel.

Het regent pijpenstelen
Als het pijpenstelen regent, regent het heel hard. Voorbeeld: Je moet echt een regenjas aandoen. Het regent pijpenstelen!

Slide 33 - Slide

Wie heeft er bijna vakantie?
A
Mark
B
Esi
C
Mark en Esi

Slide 34 - Quiz

Waar gaat Esi naar toe in de vakantie?
A
naar Texel
B
naar Benidorm
C
naar de Costa del Sol

Slide 35 - Quiz

Waar gaat Mark naar toe in zijn vakantie?
A
naar Texel
B
naar Granada
C
naar Spanje

Slide 36 - Quiz

Wat gaat Mark doen in zijn vakantie?
A
Uitrusten en niets doen.
B
Op het strand liggen en zwemmen.
C
Wandelen, fietsen en uit eten.

Slide 37 - Quiz

Vindt Mark het erg als het regent tijdens de vakantie?
A
Nee, hij vindt het helemaal niet erg.
B
Een beetje regen vindt Mark niet zo erg.
C
Ja, Mark vindt het verschrikkelijk als het regent.

Slide 38 - Quiz

Pauze
Korte pauze!


timer
15:00

Slide 39 - Slide

Grammatica
Iedereen maakt dezelfde vragen!

Slide 40 - Slide

Hij _____________ meestal van 11 uur 's avonds tot 7 uur 's morgens.
A
slaap
B
slaapt
C
slapen

Slide 41 - Quiz

Ik ______________ mijn vader in de keuken.
A
helpen
B
helpt
C
help

Slide 42 - Quiz

Mijn moeder __________________ morgen naar een groter huis.
A
verhuist
B
verhuis
C
verhuizen

Slide 43 - Quiz

De kinderen __________________ op het strand.
A
wandel
B
wandelen
C
wandelt

Slide 44 - Quiz

Ik ________________ met mijn moeder in de stad.
A
winkelt
B
winkelen
C
winkel

Slide 45 - Quiz

Schrijf het goede werkwoord op.
Ik ________________ met mijn broertje om 8 uur. (ontbijten)

Slide 46 - Open question

Schrijf het goede werkwoord op.

Wij ________________ hem vaak op straat lopen met zijn hond. (zien)

Slide 47 - Open question

Schrijf het goede werkwoord op:

Mijn zus _________________ veel naar de radio.
(luisteren)

Slide 48 - Open question

Schrijf het goede werkwoord op:
Ik ______________ al een uur op de trein.
(wachten)

Slide 49 - Open question

Schrijf het goede werkwoord op:
De man __________________ groente en fruit op de markt. (verkopen)

Slide 50 - Open question

Tijd voor Disk!
Maandag 11 mei: toets Disk roze thema 12!

Slide 51 - Slide

Tijd voor fflerenrekenen.nl of rekenen.nl !

Slide 52 - Slide