Zinnen maken_PAARS

Kleding
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NT2Secundair onderwijs

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kleding

Slide 1 - Slide

Kledingstukken

Slide 2 - Mind map

Werkwoord 'DRAGEN'

Slide 3 - Mind map

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Ik ...

Slide 4 - Open question

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Jij ...

Slide 5 - Open question

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Hij/zij ...

Slide 6 - Open question

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Wij ...

Slide 7 - Open question

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Jullie ...

Slide 8 - Open question

Vervoeg het werkwoord 'dragen'

Zij ...

Slide 9 - Open question

Welke zin is correct?
A
Ik draag broek.
B
Ik draagt broek.
C
Ik dragen een broek.
D
Ik draag een broek.

Slide 10 - Quiz

Welke zin is correct?
A
Ik heb broek.
B
Ik heb een broek.
C
Ik ben broek.
D
Ik ben een broek.

Slide 11 - Quiz

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Slide 12 - Open question

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Slide 13 - Open question

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Slide 14 - Open question

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Slide 15 - Open question

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Slide 16 - Open question

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Slide 17 - Open question

Luister naar de leerkracht en noteer het woord.

Slide 18 - Open question

Maak een correcte zin.

Slide 19 - Open question

Maak een correcte zin.

Slide 20 - Open question

Maak een correcte zin.

Slide 21 - Open question

Maak een correcte zin.

Slide 22 - Open question

draag - Ik - broek. - een
A
Ik een draag broek.
B
Ik draag een broek.
C
Ik draag broek een.

Slide 23 - Quiz

het regent - Als - dragen - regenlaarzen - wij
A
Als dragen het regent wij regenlaarzen.
B
Het regent dragen wij regenlaarzen.
C
Als het regent dragen wij regenlaarzen.

Slide 24 - Quiz

broek - kapot - Mijn - is
A
Mijn broek is kapot.
B
Broek is mijn kapot.
C
Mijn is kapot broek.

Slide 25 - Quiz

Opdracht: oefeningen via e-mail

Slide 26 - Slide

een - In - de winter - muts - mijn mama - draagt
A
In een muts draagt mijn mama de winter.
B
In de winter draagt mijn mama een muts.
C
Een muts draagt mijn mama in de winter.

Slide 27 - Quiz

Werkwoord 'DRAGEN'

Slide 28 - Mind map