1.2 Aardbevingen H/V

1.2 Aardbevingen
1 / 34
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

1.2 Aardbevingen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoelen


1. S.O. inplannen
2. Nakijken opdrachten 1.1
3. Het nieuws
4. Hoe ontstaan aardbevingen?
5. Maken opdrachten 
6. Afsluiten
  • Je weet wat een aardbeving is en wat de gevolgen ervan kunnen zijn in dichtbevolkte gebieden.
  • Je begrijpt hoe aardbevingen ontstaan en waarom de gevolgen voor mensen in arme landen verschillen van die voor bewoners van rijke landen.
  • Je kunt op een kaart met de aardkorstplaten de gebieden aanwijzen met een groot aardbevingsrisico.

Slide 2 - Slide

S.O. Plannen
In week 39


Wat moet je kennen? Paragraaf 1.1 t/m 1.3

Slide 3 - Slide

Hoe leer ik voor een toets?
1. Lees de tekst een keer goed door, markeer wat belangrijk is
2. Bekijk de bronnen/plaatjes goed
3. Leer de begrippen (achterin het hoofdstuk) goed
4. Check of je de leerdoelen kent
5. Leer de aantekeningen in je schrift
6. Bekijk de LessonUps (op itslearning of LessonUp) + maak de quizvragen
Ga bezig met de stof! Lees niet alleen dingen door, maar maak een samenvatting (alle belangrijke dingen uit de paragraaf) of maak de opdrachten opnieuw.

Slide 4 - Slide

Nakijken opdrachten
Par 1.1 
Nakijken opdrachten:


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Platentektoniek

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Waar en waarom juist daar?
  • Aardbevingen = trillingen van de aardkorst

  • Ze ontstaan door het bewegen van platen (platentektoniek).

  • Op plaatsen waar platen botsen, of langs elkaar bewegen krijg je aardbevingen.

Slide 9 - Slide

In welke gebieden is de kans op een aardbeving het grootst?

Slide 10 - Slide

Hoe ontstaan aardbevingen?

De gebieden waar platen aan elkaar grenzen en waar platen ten opzichte van elkaar bewegen zijn de plekken op aarde met de meeste kans op aardbevingen.

Slide 11 - Slide

1. Oceaanbodem schuift onder continent.

2. Oceaanbodem komt klem te zitten onder continent.

3. Druk wordt te hoog.

4. Oceaanbodem schiet met een schok een stukje onder het continent = aardbeving!
Hoe ontstaan aardbevingen?

Slide 12 - Slide

Epicentrum & hypocentrum
  • Epicentrum: de plek recht boven waar de oceaanbodem klem zat

  • V: Hypocentrum: plek in de aardkorst waar de aardbeving ontstaat

Slide 13 - Slide

De gevolgen voor de bewoners
Veel mensen wonen in gebieden waar aardbevingen voorkomen.

Schaal van Richter = schaal waarmee de zwaarte van aardbevingen wordt bepaald


Slide 14 - Slide

De schaal van Richter
Deze geeft de kracht van een aardbeving aan
De schaal loopt van 1 (zwak) tot 12 (sterk)

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

De schaal van Richter

Slide 17 - Slide

Gevolgen aardbeving
1. Gebouwen storten in.
2. Mensen onder het puin.
3. Gasleidingen en elektriciteitskabels kapot.
4. Branden
5. Mensen slapen op straat vanwege naschokken.
V: Naschokken =kleinere bevingen die binnen enkele uren na de eerste aardbeving voelbaar zijn

Slide 18 - Slide

Gevolgen van aardbevingen

Slide 19 - Slide

De gevolgen voor bewoners
Welvarende landen: meer geld en kennis om aardbevingsbestendig te bouwen dan in arme landen. 

Welvarende landen: hebben meer bezittingen, dus de financiële schade is in rijke landen groter dan in arme landen.
Er storten dus minder gebouwen in in rijkere landen, dus minder slachtoffers dan in arme landen

Slide 20 - Slide

Afsluiten van de les
Paragraaf 1.2 

Opdrachten die gemaakt moeten zijn: 1, 2b, 3 en 6

Slide 21 - Slide

Afsluiten van de les
1. Je weet wat een aardbeving is en wat de gevolgen ervan kunnen zijn in dichtbevolkte gebieden.
2. Je begrijpt hoe aardbevingen ontstaan en waarom de gevolgen voor mensen in arme landen verschillen van die voor bewoners van rijke landen.
3. Je kunt op een kaart met de aardkorstplaten de gebieden aanwijzen met een groot aardbevingsrisico.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Wat is een aardbeving?
A
Een grote vloedgolf
B
Een ontploffing in de aarde
C
Een grens tussen twee tektonische platen
D
Een beweging in de aardkorst door schokken in de aarde

Slide 24 - Quiz

Wat is een epicentrum?
A
De plek waar de aardbeving ontstaat
B
De plek waar je bij een aardbeving kan schuilen
C
De plek waar de aardbeving het heftigst is
D
De plek waar de epipen is

Slide 25 - Quiz

Het epicentrum van een aardbeving is waar de aardbeving plaatsvindt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Waar ligt het epicentrum in de figuur?
A
Bij A
B
Bij B
C
Bij de linkerpijl
D
Bij de rechterpijl

Slide 27 - Quiz

Wat is de Schaal van Richter?
A
Dat geeft aan hoelang de aardbeving gaat duren
B
Dat voorspelt wat er gaat gebeuren met de aardbeving.
C
Dat geeft de kracht van de aardbeving aan
D
Dat geeft het geluid van de aardbeving aan

Slide 28 - Quiz

V: Waar is het hypocentrum?
B
A
C
A
Bij A
B
Bij B
C
Bij C

Slide 29 - Quiz

De aardbeving in Bingöl
was een .................aardbeving.
A
zwakke
B
krachtige
C
D

Slide 30 - Quiz

Beoordeel onderstaande stellingen over aardbevingen.
I. Aardbevingen komen vooral voor op plaatsen waar aardkorstplaten met elkaar grenzen (plaatgrenzen).
II. In rijke landen vallen er meer slachtoffers als gevolg van aardbevingen dan in arme landen.

A
Alleen I is juist.
B
Alleen II is juist.
C
I en III zijn onjuist.
D
I en II zijn juist.

Slide 31 - Quiz

V: Een aardbeving ontstaat in het hypocentrum. Welk verband is er tussen de afstand tot de breuklijn en de diepte van het hypocentrum?
A
Hoe dichterbij de breuklijn hoe dieper het hypocentrum.
B
Hoe dichterbij de breuklijn hoe ondieper het hypocentrum.
C
Hoe verder van de breuklijn hoe ondieper het hypocentrum.

Slide 32 - Quiz

Een aardbeving van 5,0 is zwaarder dan een aardbeving van 8,5.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quiz

V: Een aardbeving deskundige wordt ook wel ....... genoemd
A
Vulkanoloog
B
Seismoloog

Slide 34 - Quiz