invloed die niet van een organisme komt (bijvoorbeeld water, licht en temperatuur)
invloed van een organisme op een ander organisme (bijvoorbeeld vijanden, voedsel en ziekteverwekkers)
A-biotische factoren
Biotische factoren
Slide 2 - Drag question
Een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten, heet een
Een gebied met biotische en abiotische factoren heet een
Eén enkel organisme heet een
Alle organismen die in een bepaald gebied leven en elkaar beïnvloeden zijn een
levensgemeenschap.
ecosysteem.
populatie.
individu.
Slide 3 - Drag question
Nee, alle abiotische factoren zoals bijvoorbeeld het water en de temperatuur van het water vormen het biotoop
Nee, alleen het koraal vormt het biotoop
Ja, de clownvis, het water van de rode zee , het koraal en de anemonen vormen samen een biotoop
Ja, alle biotische factoren samen vormen een biotoop
Slide 4 - Drag question
Een organisme uit een groep organismen van dezelfde soort
Een groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplanten
Een bepaald gebied waarbij er sprake is van een wisselwerking tussen biotische en abiotische factoren
Verschillende soorten organismen die samen een bepaald gebied leven
Slide 5 - Drag question
wat is een goed voorbeeld van een emergente eigenschap van populatie`s
A
sociale interactie
B
lopen
C
voedsel zoeken
D
vliegen
Slide 6 - Quiz
Wat is een ander voorbeeld van een emergente eigenschap van populaties?
A
sociale interactie
B
lopen
C
voedsel zoeken
D
vliegen
Slide 7 - Quiz
Bs 3: Individuen
Een individu is een apart organisme.
Slide 8 - Slide
Tolerantie
Het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen.
Slide 9 - Slide
verspreidingsgebied cactus
Slide 10 - Slide
cactus
Stel dat een zaadje van de cactus buiten het verspreidingsgebied terecht komt.
Dan kan het zijn dat deze het daar niet overleefd. Dat komt dan doordat tenminste 1 abiotische factor de tolerantiegrens is overschreden.
Deze abiotische factor werkt dan als beperkende factor.
Slide 11 - Slide
Voor een organisme gelden voor de 3 abiotische factoren de volgende tolerantie: - wind: tussen 1 en 5 m/s - regen: tussen de 10 en 20 mm- zout: tussen de 1 en 2 mg. Kan dit organisme leven in een gebied met 3 m/s wind,15 mm regen en 1,2 mg zout ? Zo ja, wat is dan waarschijnlijk de beperkende factor ?
A
Nee
B
Ja , beperkende factor is waarschijnlijk wind
C
Ja, de beperkende factor is waarschijnlijk regen
D
Ja, de beperkende factor is waarschijnlijk zout
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Een abiotische factor die de tolerantiegrens overschrijdt en er dus voor zorgt dat een soort daar niet kan leven heet....
A
Een stressfactor
B
Optimumkromme
C
De beperkende factor
D
Milieufactor
Slide 14 - Quiz
Hoe wordt de vorm van de grafiek genoemd?
A
een exponentiële kromme
B
een lineair verband
C
een optimumkromme
Slide 15 - Quiz
klimaat
Het verspreidingsgebied van landdieren heeft te maken met het klimaat.
Het klimaat is een combinatie van verschillende abiotische factoren (temp/neerslag/licht/wind).
macroklimaat: groot gebied met hetzelfde klimaat
microklimaat: klimaat van een plekje uit een ecosysteem.
Slide 16 - Slide
Een middellands-zeeklimaat is een voorbeeld van een
A
Macroklimaat
B
Microklimaat
Slide 17 - Quiz
Een vochtige plek onder een steen is een voorbeeld van een...
A
Macroklimaat
B
Microklimaat
Slide 18 - Quiz
Temperatuur
Koudbloedig/warmbloedig
enzymactiviteit
warmbloedige dieren:
winterslaap/wegtrekken naar warmere streken
Aanpassingen (zie volgende dia)
Slide 19 - Slide
poolvos
woestijnvos
Slide 20 - Slide
Licht
Zonplanten/schaduwplanten
daglengte (hoe lang de zon aan de horizon staat) heeft invloed op de voortplanting van planten en dieren
Slide 21 - Slide
Lucht
gehalte zuurstof/koolstofdioxide
Wind heeft vooral invloed op planten.
windbloemen/verspreiding van zaden
Slide 22 - Slide
Water
Slide 23 - Slide
waterplanten
in zout milieu
Slide 24 - Slide
Dieren en water
waterdieren: zuurstof en zoutgehalte van belang.
Stromend water meer zuurtsof dan stilstaand.
landdieren: aanpassingen om uitdroging te voorkomen of juist om vocht te verliezen.
Bv kameel heeft enorm geconcentreerde urine zodat zo weinig mogelijk water verloren gaat met plassen.
Slide 25 - Slide
Bodemgesteldheid
Elke bodem is een mengsel van bodemdeeltjes van verschillende grootte.
Om elk bodemdeeltje zit een dun watervliesje. Hoe kleiner het deeltje, hoe meer water het kan vasthouden. Zie blz 150
Slide 26 - Slide
bodem en planten
Voor planten is het gehalte aan humus in de bodem van belang.
Humus is een mengsel van organische en anorganische stoffen en micro-organismen.
Door reducenten (bacteriën en schimmels) ontstaat uit de humus mineralen voor de planten.
Slide 27 - Slide
bodem en planten
Humus maakt ook de structuur beter van de grond zodat planten makkelijker kunnen wortelen.
Een bodem met weinig humus kan water niet goed vasthouden ->veel uitspoeling->voedselarme bovenlaag.
Een bodem met veel humus kan water goed vasthouden.