9/1 herhaling Meer dan lezen, argumentatiestructuren

Meer dan lezen
HERHALING:
§ 3 Argumenteren: argumentatiestructuren

Toets: 16 januari
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Meer dan lezen
HERHALING:
§ 3 Argumenteren: argumentatiestructuren

Toets: 16 januari

Slide 1 - Slide

Lesplanning
  • Lesdoelen
  • Lezen

  • Herhaling lesstof
  • (Werken als er tijd over is)
  • Afsluiten 

Slide 2 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kun je  weer benoemen wat standpunt en argument zijn en kan je deze onderscheiden;
  • kun je weer benoemen wat feitelijke en waarderende argumenten zijn en kan je deze onderscheiden;
  • kun je weer benoemen welke argumentatiestructuren er zijn en kan je deze onderscheiden.




Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Slide

Meer dan lezen
Toets:
donderdag: 16 januari

Toets over Cursus 1 Meer dan lezen: § 1 t/m § 5
Functies en opbouw inleiding, slot
Argumenten - ondersteund het standpunt
Subargument - ondersteund het argument
Feitelijk - objectief - heeft geen ondersteuning nodig
Waarderend - subjectief - behoeft een subargument
Tegnargument - argument tegen het standpunt
Weerlegging - ontkracht het tegenargument
Argumentietiestructuur: enkelvoudig, nevenschikkend en onderschikkend (= argument met subargument)
Tekststructuren: argumentatiestructuur, aspectenstructuur, verklaringsstructuur, voor - en nadelenstructuur, probleem-oplossingsstructuur, verleden-heden(-toekomst)structuur, vraag-antwoordstructuur --> hoe zijn ze opgebouwd: wat gebeurd er in inleiding, middenstuk en slot? 

Slide 4 - Slide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide


      Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Slide 7 - Quiz

Welke drie argumentatiestructuren ken je?

Slide 8 - Open question

Hoe heet deze argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie

Slide 9 - Quiz

Argumenteren
Belangrijke begrippen:

- Standpunt: zienswijze, mening of opvatting. 
- Argument: dat wat je gebruikt ter ondersteuning van je standpunt
- Feitelijk: je kan het argument controleren (is het waar of niet?)
- Waarderend: bevat een waardeoordeel (je bent het er mee eens of niet)
- Subargument: bij een waarderend argument, vaak een feitelijk subargument
- Tegenargument: ontkracht het standpunt (of een argument)
- Weerlegging: ontkrachting van een argument 

Slide 10 - Slide

Verschillende argumentatievormen


  1. Enkelvoudige argumentatie

  2. Nevenschikkende argumentatie
  3. Onderschikkende argumentatie
  4. (Meervoudige argumentatie)

Slide 11 - Slide

Ik denk dat het bij dit bedrijf niet zo goed gaat. Bijna de hele directie is vervangen en veel werknemers zoeken een andere baan.

Welke argumentatiestructuur zou het best bij deze zin passen?

Slide 12 - Open question

Mening (standpunt)
  • Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt.
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn
  • Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens
Voorbeeld
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 13 - Slide

Argument (reden)
  • Een argument is de uitleg waarmee je een mening verdedigt --> waarom diegene die mening heeft.
  • Herken je aan signaalwoorden als: want, omdat, namelijk en immers


Voorbeeld
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 14 - Slide

Subargumenten
Subargumenten: hebben als doel een hoofdargument sterker te maken. 
Je kunt meerdere subargumenten gebruiken om één hoofdargument te ondersteunen. 
Die subargumenten kunnen elkaar ondersteunen met een redengevend of een opsommend verband.

Slide 15 - Slide

Feitelijke argumenten (feit)

Een feitelijk argument:

= objectief = ongevoelig = zonder gevoel

  • kan je controleren
  • is waar of onwaar 
  • hoeft niet onderbouwd te worden


Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in de Hallen, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 16 - Slide

Waarderend argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

= subjectief = sentiment = met gevoel

  • kun je het mee eens zijn of niet
  • kun je niet controleren
  • behoeft onderbouwing (subargument)



Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in de Hallen, want die bioscoop vind ik veel prettiger.

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 17 - Slide

Standpunt
Argument
Subargument
want
want
dus
dus

Slide 18 - Slide

Deze argumentatieschema's kun je natuurlijk ook combineren.
mening
argument
subargument
argument
subargument
subargument

Slide 19 - Slide

Standpunt, argument, subargument, tegenargument en weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      

Voorbeeld:

Wanneer heeft u voor het laatst een meter sneeuw voor uw deur gehad en wanneer was de laatste elfstedentocht? De volwassenen zullen echt even in hun geheugen moeten graven bij deze vragen en de jongeren zullen dit wellicht niet eens in Nederland hebben meegemaakt. Echte winters kennen we al lang niet meer in ons land. Het wordt al jaren steeds warmer in Nederland en dat wordt niet altijd negatief opgevat, want ook de zon komt steeds meer tevoorschijn en wie wordt daar nou niet vrolijk van? Het is dus fijn dat de aarde opwarmt (standpunt)!


Heerlijk die zon (brug naar de inleiding) en veel zon betekent dus ook dat we in ons eigen land lekker veel kunnen zonnen (argument= kernzin). Je hoeft dan niet meer naar het buitenland om regelmatig een dagje te gaan strandhangen en je kan ook veel meer zonnen in je tuin of op je balkon(subargumenten). Dat zie je aan de cijfers: in 2023 verbleven er 49,7 miljoen gasten in de Nederlandse hotels en op campings en huisjesterreinen. Dat is 8,1 procent meer dan een jaar eerder (uitleg, voorbeelden).. 


Zonnen kan natuurlijk lekker zijn, maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (tegenargument= kernzin). Op 1 januari 2023 hadden ongeveer 144.500 personen in Nederland huidkanker. 1 op de 15 mensen in Nederland krijgt een plaveiselcelcarcinoom van de huid. Vooral op een plek die veel in de zon is geweest. Lees verder over plaveiselcelcarcinoom. Melanoom: ongeveer 1 op de 35 mensen in Nederland krijgt een melanoom (uitleg, voorbeelden). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging = kernzin). Insmeren met zonnebrand wordt gezien als een effectief middel tegen de UV-straling van de zon, mits je je om de twee uur opnieuw insmeert (uitleg, voorbeelden).

Slide 20 - Slide

Enkelvoudige argumentatie
Bij enkelvoudige argumentatie wordt het standpunt onderbouwd met één argument:


De pijl in een schema kan naar boven of naar beneden wijzen. Naar boven betekent ‘dus’. Je leest dan van beneden naar boven. Naar beneden betekent ‘want’. Je leest dan van boven naar beneden.

Het argumentatieschema hierboven lees je dus als volgt:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken is ontzettend slecht voor de gezondheid.

Of:

Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.

Slide 21 - Slide

Onderschikkende argumentatie met subargument
Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een eerder genoemd argument. 
Het argumentatieschema lees je als volgt:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, want roken kan zorgen voor kanker, hart- en vaatziekten en een slechte huid.

Of:

Roken kan zorgen voor kanker, hart- en vaatziekten en een slechte huid, dus roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.


Slide 22 - Slide

Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
Bij (onafhankelijk) nevenschikkende argumentatie gebruik je twee of meer argumenten die gelijkwaardig aan elkaar zijn en die je van plaats zou kunnen wisselen in het schema.
Omdat dit argumentatieschema onafhankelijk is, kun je 
de argumenten ook onafhankelijk van elkaar lezen:

Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen 
zou per direct moeten stoppen met roken.

Roken kost veel geld, dus iedereen zou per direct moeten 
stoppen met roken.

Of:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken 
is ontzettend slecht voor de gezondheid.

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken kost veel geld.

Slide 23 - Slide

Afhankelijk nevenschikkende argumentatie
Bij afhankelijk nevenschikkende argumentatie hebben de argumenten elkaar nodig (vandaar de term afhankelijk). Samen maken ze een sterk argument om het standpunt mee te onderbouwen.
Het argumentatieschema lees je als volgt:

Roken kost veel geld en het is belangrijk om aan het eind van de maand geld over te houden om te sparen, dus iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.

Of:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken kost veel geld en het is belangrijk om aan het eind van de maand geld over te houden om te sparen.

Slide 24 - Slide

Verschil onderschikkend en nevenschikkend
- Bij een onderschikkende argumentatie wordt het argument ondersteund. 

                                                 Stoppen met roken
                                              (want) het is ongezond
(want) je kan kanker, hart- en vaatziekten en een slechte huis krijgen

- Bij een nevenschikkende argumentatie (met afhankelijke argumenten) wordt het standpunt ondersteund. 

                            Stoppen met roken
(want) het is ongezond       (en) het kost veel geld

Slide 25 - Slide

Stappenplan argumentatieschema
Wanneer je zelf een argumentatieschema gaat opstellen, volg dan onderstaand stappenplan:

  • Ga altijd eerst op zoek naar het standpunt. Dit is de basis van je schema. Kijk goed naar de signaalwoorden die horen bij het standpunt.
  • Ga vervolgens op zoek naar de argumenten. Kijk goed naar de signaalwoorden die horen bij het argument.
  • Kijk daarna of de argumenten die je hebt gevonden met elkaar in verband staan en probeer zo het juiste schema te maken. 
  • Onthoud: van boven naar beneden lees je het schema met ‘want en van beneden naar boven lees je het schema met ‘dus.

Slide 26 - Slide

Het Spinozalyceum is een goede school, want de leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie

Slide 27 - Quiz

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

E-readers en e-books bestaan al langer dan tien jaar, maar toch worden er nog steeds veel boeken verkocht en gelezen. Het lijkt erop dat het papieren boek ondanks de komst van de e-readers niet echt wordt begreigd.

Welke argumentatiestructuur zou het best bij deze zin passen?

Slide 29 - Open question

Veel werknemers zitten tijdens werktijd op Facebook en Twitter en dat leidt behoorlijk af. Geen wonder dus dat steeds meer werkgevers de sociale media op het werk verbieden.

Welke argumentatiestructuur zou het best bij deze zin passen?

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Video

Werk voor deze les (als er nog tijd is) + huiswerk: Minstens twee opdrachten van § 3 Argumenteren: argumentatiestructuren
    Pak je VIP en noteer:
    Online: opnieuw oefenen  Cursus 1 Meer dan lezen: 
    - minstens twee opdrachten van § 3 Argumenteren: argumentatiestructuren.

    Ook: online oefenen alle paragrafen die getoetst worden en LessonUps bestuderen.
    § 1 t/m § 5:
    Functies en opbouw inleiding, slot
    Argumenten - ondersteund het standpunt
    Subargument - ondersteund het argument
    Feitelijk - objectief - heeft geen ondersteuning nodig
    Waarderend - subjectief - behoeft een subargument
    Tegenargument - argument tegen het standpunt
    Weerlegging - ontkracht het tegenargument
    Argumentietiestructuur: enkelvoudig, nevenschikkend en onderschikkend (= argument met subargument)
    Tekststructuren: argumentatiestructuur, aspectenstructuur, verklaringsstructuur, voor - en nadelenstructuur, probleem-oplossingsstructuur, verleden-heden(-toekomst)structuur, vraag-antwoordstructuur --> hoe zijn ze opgebouwd: wat gebeurd er in inleiding, middenstuk en slot? 


    Slide 32 - Slide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • kun je  weer benoemen wat standpunt en argument zijn en kan je deze onderscheiden;
    • kun je weer benoemen wat feitelijke en waarderende argumenten zijn en kan je deze onderscheiden;
    • kun je weer benoemen welke argumentatiestructuren er zijn en kan je deze onderscheiden.




    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 33 - Slide

    Welke drie argumentatiestructuren ken je?

    Slide 34 - Open question


    Welke argumentatiestructuur?
    A
    nevenschikkend
    B
    enkelvoudig
    C
    onderschikkend

    Slide 35 - Quiz

    Ik kan benoemen wat standpunt en (feitelijke en waarderende) argument zijn en kan je deze onderscheiden en welke argumentatiestructuren er zijn en kan je deze onderscheiden.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 36 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter?

    Slide 37 - Open question

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 38 - Open question