21/5: herhalen argumenteren, groepsmondeling voorbereiden

Welkom!
Pak alvast: leesboek, laptop, Nieuw Nederlands
Laptops blijven dicht
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Pak alvast: leesboek, laptop, Nieuw Nederlands
Laptops blijven dicht

Slide 1 - Slide

Deze les
Herhalen argumenteren 2.1 en 2.2
Voorbereiden groepsmondeling

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van de les...
... heb je jouw kennis over argumenteren 2.1 en 2.2 opgefrist;
... heb je jouw groepsmondeling voorbereid.

Slide 3 - Slide

Standpunt of argument?
Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in De Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]

Slide 4 - Slide

Verschillende argumenten
'Omdat Nederland behoort tot de twintig meest welvarendste landen van de wereld, zouden we in ons land meer vluchtelingen moeten toelaten.'

'We moeten meer vluchtelingen toelaten. Het is immers onze morele plicht om medemensen te helpen.'

Slide 5 - Slide

Feitelijk en waarderend
  • Feitelijk = objectief. Te controleren, waar of onwaar!
  • Waarderend = subjectief. Wenselijk, gepast, goed of slecht, etc. 
  • Waarderend argument moet je vaak verder ondersteunen.

Slide 6 - Slide

Feitelijk of waarderend?
  • 'Ik vind een telefoon onmisbaar, want zonder telefoon zou ik echt ongelukkig zijn.'
  • 'Amsterdam is een goede stad voor een ckv-excursie, omdat de stad veel verschillende musea heeft.'
  • 'De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. Je kunt er beter niet aan deelnemen.'

Slide 7 - Slide

Tegenargument/ weerlegging
  • 'Er moet minder getoetst worden, want het aantal toetsen loopt de spuigaten uit.'
  • Niet mee eens? Dan kan je twee dingen doen:
  • Ingaan op het standpunt = tegenargument: 'Daar staat tegenover dat toetsen wel nuttig zijn; ze geven immers inzicht in de vaardigheden van de leerlingen.'
  • Ingaan op het argument = weerlegging: 'Twee toetsen per week is toch niet enorm veel? Je hebt dan wekelijks drie lesdagen zonder een toets.'

Slide 8 - Slide

Onderscheid tegenargument/ weerlegging
  • Tegenargument: gaat in op het standpunt
  • Weerlegging: gaat in op het argument
  • Staat niet duidelijk in de stof dus noteer!
  • Onderscheid komt terug bij schrijven in havo 5

Slide 9 - Slide

Argumentatiestructuur
Een argumentatiestructuur is een blokjesschema waarin je duidelijk maakt op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen. 

Slide 10 - Slide

Argumentatiestructuren
  • Enkelvoudige argumentatie = één standpunt en één argument
  • Onderschikkende argumentatie = een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten 
  • Nevenschikkende argumentatie = twee of meer argumenten ondersteunen gezamenlijk het standpunt (afhankelijk en onafhankelijk)


Slide 11 - Slide

Enkelvoudige argumentatie 
Eén argument bij een standpunt

Iedereen zou moeten stoppen met roken.
Het is slecht voor je gezondheid.
want

Slide 12 - Slide

Onderschikkende argumentatie
 Een gebruikt argument wordt door een ander argument ondersteund
Iedereen zou moeten stoppen met roken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Roken kan kanker veroorzaken.
want
want

Slide 13 - Slide

Onderschikkende argumentatie
  • Je geeft niet alleen het argument, maar vertelt ook nog eens extra waarom dat argument klopt
  • Dus een argument voor een argument
  • = Subargument of een onderbouwing


Slide 14 - Slide

Nevenschikkende argumentatie
Onafhankelijk: ieder argument is op zich een zelfstandig argument voor het standpunt

Iedereen zou moeten stoppen met roken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het kost veel geld.

Slide 15 - Slide

Nevenschikkende argumentatie
Afhankelijk: argumenten hebben elkaar nodig om het standpunt te ondersteunen. 
De argumenten werken alleen in combinatie met elkaar; los van elkaar ondersteunen ze het standpunt niet.

Slide 16 - Slide

Iedereen zou moeten stoppen met roken.
Roken kost veel geld.
Het is belangrijk om te sparen.

Slide 17 - Slide

Argumentatiestructuur opstellen
  1. Zoek het standpunt. Dit is de basis van je schema. Kijk goed naar de signaalwoorden die horen bij het standpunt.
  2. Zoek de argumenten. Kijk goed naar de signaalwoorden die horen bij het argument. Kijk daarna of de argumenten die je hebt gevonden met elkaar in verband staan en probeer zo het juiste schema te maken. 
  3. Onthoud: van boven naar beneden lees je het schema met ‘want’ en van beneden naar boven lees je het schema met ‘dus’.

Slide 18 - Slide

Aan de slag, keuze:
  • Oefenen met theorie en opdrachten H2 NN 
  • Groepsmondeling voorbereiden (let op: individueel maar alles als 1 groep inleveren)
  • Eerst 20 minuten in stilte

Slide 19 - Slide

Vooruitblik
Volgende les: argumentatieschema's + start drogredenen

Slide 20 - Slide

Argumentatieschema's
  • Het geheel van argumenten en standpunt = argumentatie
  • Verband tussen argument en standpunt = argumentatieschema
  • Verschillende argumentatieschema's:
  1. Autoriteit
  2. Kenmerk of eigenschap
  3. Oorzaak en gevolg
  4. Vergelijking
  5. Voorbeelden
  6. Voor- en/ of nadelen

Slide 21 - Slide

Argumentatie o.b.v. autoriteit
  • Standpunt wordt ondersteund door uitspraak van een deskundige bron (bijv. wetenschappelijk onderzoek)
  • Bijvoorbeeld: 'Het is de hoogste tijd dat de lonen in Nederland omhooggaan. De president van de Nederlandsche Bank heeft dat laatst in een interview ook gezegd.'

Slide 22 - Slide

Argumentatie o.b.v. kenmerk of  eigenschap
  • Een kenmerk of eigenschap van een bepaalde groep wordt uitgelicht.
  • Bijvoorbeeld: 'Die docent Nederlands is een goede docent, want ze geeft heldere uitleg en spreekt op een rustige toon.'

Slide 23 - Slide

Argumentatie o.b.v. oorzaak en gevolg
  • Een feit of een gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of een andere gebeurtenis. 
  • Bijvoorbeeld: 'Volgens mij is het lastig voor jongeren om geconcentreerd een boek te lezen. Jongeren zijn namelijk snel afgeleid, bijvoorbeeld door meldingen op hun mobiel.'

Slide 24 - Slide

Argumentatie o.b.v. een vergelijking
  • Er wordt een vergelijking gemaakt: omdat iets in het ene geval zo is, zal het bij het andere ook vast zo zijn.
  • Bijvoorbeeld: 'Waarom al om 8.20 uur naar school? Kijk naar Engeland, daar starten de scholen later en de schoolresultaten zijn goed.'

Slide 25 - Slide

Argumentatie o.b.v. voorbeelden
  • Het standpunt wordt ondersteund met argumenten die voorbeelden zijn.
  • Bijvoorbeeld: 'Fastfood is verre van gezond, want het bevat veel koolhydraten en suikers, maar vrijwel geen vezels.'

Slide 26 - Slide

Argumentatie o.b.v. voor- en nadelen
  • Er is sprake van een afweging: de voordelen worden vergeleken met de nadelen, waarna een oordeel volgt.
  • Bijvoorbeeld: 'Sporten is goed voor je. Het kan namelijk je concentratie en leerprestaties verbeteren. Veel sporten kan wel blessures en zelfs botbreuken opleveren. Ik sport zelf dus zo'n drie tot vier keer per week.'

Slide 27 - Slide

Voor- óf nadeel
  • In plaats van afweging één van de twee
  • Bijvoorbeeld: 'Mensen zouden eens wat vaker de fiets moeten pakken, want dat is goed voor het milieu, de conditie en maakt het fileprobleem kleiner. 

Slide 28 - Slide