LES 37 HOE GEBRUIK JE PERSOONLIJKE EN BEZITTELIJKE VOORNAAMWOORDEN?

LES 7 HOE BEANTWOORD JE VRAGEN?
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

LES 7 HOE BEANTWOORD JE VRAGEN?

Slide 1 - Slide

LEZEN - 15 min

Lees in je boek het vak 'belangrijk'. 

Daarna lezen we samen beide teksten op blz 6 en 7
Pak vast je werkboek, schrift en leesboek

Slide 2 - Slide

Na deze les weet je....
  • Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken.

  • Het verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.

  • De juiste voornaamwoorden invullen in zinnen.

Slide 3 - Slide

VOORKENNIS
Schrijf een zin op jouw "schrift" met het woord wat achter jouw naam staat.
Is dat woord een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Slide 4 - Slide

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD
Is het woord dat verwijst naar een persoon, dier of ding zonder de naam te noemen;
Ik ga naar school.
Jij leest een boek.
Hij loopt naar huis.
Wij spelen buiten.
Zij heeft een mooie tas.
Het verwijst dus naar wie of wat iets doet in de zin.

Slide 5 - Slide

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD
Het bezittelijk voornaamwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord en zegt van wie iets is;

Dit is mijn boek.
Is dat jouw fiets?
Hij draagt zijn jas.
Wij gaan met onze auto.
Hun huis is groot en modern.

Slide 6 - Slide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.”
“Gaan we naar zijn huis of naar jouw huis?”

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN

Slide 9 - Slide

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORDEN

Slide 10 - Slide

Klassikaal - LES 37 - oef 1 en 2 - blz 78

Slide 11 - Slide

ZELFSTANDIG MAKEN
Huiswerk: 
les 37, blz 78-79, oef 3 t/m 11

Slide 12 - Slide