Paragraaf 4 de waarde van geld

Terugblik
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Terugblik

Slide 1 - Slide

Wat is directe ruil?
A
Ruilen zonder geld
B
Ruilen met geld

Slide 2 - Quiz

Leg uit waarom de arbeidsproductiviteit stijgt als de arbeidsverdeling toeneemt

Slide 3 - Open question

Vroeger werd men in zout uitbetaald en kon je in winkels met zout betalen. Is dit een voorbeeld van directe ruil?
A
Ja want er komt geen geld bij kijken
B
Nee want het zout werd gebruikt als hoe wij geld nu gebruiken
C
Nee want zout kan helemaal niet gebruikt worden als geld
D
Ja want je ruilt een goed voor een ander goed

Slide 4 - Quiz

Paragraaf 1.4
De waarde van geld

Slide 5 - Slide

Leerdoelen
Je kunt de verschillende waarden van geld in praktijksituaties benoemen.
Je kunt uitleggen waardoor een waarde kan dalen of stijgen.
Je kunt de drie functies van geld onderscheiden.
Je kunt omschrijven in welke situaties in het betalingsverkeer je chartaal en giraal geld gebruikt.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Par 1.4: 4 waardes van geld
  • Nominale waarde; staat op het geld aan gegeven.
  • Intrinsieke waarde; is de materiaalwaarde van het geld (Nominale waarde > intrinsieke waarde, waarom?).

Slide 8 - Slide

Intrinsiek waarde
Nominale waarde

Slide 9 - Slide

Par 1.4: 4 waardes van geld
  • Interne waarde; staat voor de hoeveelheid goederen en diensten die je in eigen land met een euro koopt.
  • Externe waardestaat voor de hoeveelheid buitenlands geld die je met een euro koopt.

Slide 10 - Slide

Functies van geld
Geld heeft drie functies:
  • De ruilfunctie
  • De rekenfunctie
  • De oppotfunctie

Slide 11 - Slide

Geld is vertrouwen
Vertrouwen is onwijs belangrijk
Fudiciair geld

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Chartaal geld: het tastbare geld. De munten en biljetten.
Giraal geld: onzichtbare geld, geld op je betaalrekening
Twee soorten geld:

Slide 14 - Slide

Betaalmiddelen

- munten, bankbiljetten
- pinpas
- creditcard
- acceptgiro
- overschrijvingskaart

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Oefenen

Slide 17 - Slide

De ruilfunctie
De rekenfunctie
De oppotfunctie
Je koopt een auto
Je rekent hoeveel appels één banaan waard is
Je legt een pot met geld onder je bed voor later

Slide 18 - Drag question

de intrinsieke waarde is de waarde van geld die op het biljet/munt staat
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Voor gouden munten waarvan de materiaalwaarde overeenkomt met de op de munt vermelde waarde geldt:
A
nominale waarde = intrinsieke waarde
B
nominale waarde > intrinsieke waarde
C
nominale waarde < intrinsieke waarde

Slide 20 - Quiz

Jelte gaat met zijn pinpas een bedrag van €70 euro uit de geldautomaat halen. Wat gebeurd er?
A
Het chartale geld en het girale geld is afgenomen
B
Het chartale geld is afgenomen maar het girale geld is toegenomen
C
Het chartale geld is toegenomen maar het girale geld is afgenomen
D
Het chartale geld en het girale geld is toegenomen

Slide 21 - Quiz

Anke heeft begroot dat ze € 1200 nodig zal hebben voor haar vakantie in Frankrijk. Hier is sprake van geld als:
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
oppotmiddel

Slide 22 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
Alle briefjes en munten
B
Spaarrekening
C
Bankrekening
D
Bitcoin

Slide 23 - Quiz

Intrinsieke waarde 
Nominale waarde
Interne waarde 
Externe waarde
Waarde van het materiaal 
Waarde die op de munt staat 
Koopkracht van het geld 
Wisselkoers

Slide 24 - Drag question

Niki zit in havo-3 en werkt in de zomervakantie bij de H&M-winkel in Breda.
Per uur verdient Niki € 5 bruto (a). Netto houdt ze € 4,50 per uur over (b).
De functie bij (a) is ........ en bij (b) is ........ .

A
a = ruilmiddel en b = rekenmiddel
B
a = ruilmiddel en b = spaarmiddel
C
a = rekenmiddel en b = rekenmiddel
D
a = ruilmiddel en b = ruilmiddel

Slide 25 - Quiz

Leerdoelen
Je kunt de verschillende waarden van geld in praktijksituaties benoemen.
Je kunt uitleggen waardoor een waarde kan dalen of stijgen.
Je kunt de drie functies van geld onderscheiden.
Je kunt omschrijven in welke situaties in het betalingsverkeer je chartaal en giraal geld gebruikt.

Slide 26 - Slide


Leerdoelen waren voor mij duidelijk.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll