5. Weerstand deel 2

5. Weerstand deel 2
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

5. Weerstand deel 2

Slide 1 - Slide

Voordat je begint
Kijk je antwoorden van de vorige LessonUp na.
Bekijk dit document:

Slide 2 - Slide

Huiswerk bespreken

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

4.1 
a. Hoe sluit je een Ampèremeter aan in een schakeling?
         in serie met het onderdeel dat je wilt meten
b. Hoe sluit je een Voltmeter aan in een schakeling?
         in parallel met het onderdeel dat je wilt meten
c. Wat weet je van de weerstand van een Ampèremeter?
         Die is laag
d. Wat weet je van de weerstand van een Voltmeter?
         Die is hoog



Slide 5 - Slide

4.3
 Bepaal de grootte van de weerstanden hieronder. Zie ook de tabel hiernaast. Geef je antwoord in Ω en in kΩ.

a.



b.



Slide 6 - Slide

4.3
 Bepaal de grootte van de weerstanden hieronder. Zie ook de tabel hiernaast. Geef je antwoord in Ω en in kΩ.

a.

      5260 Ω en 5,26 kΩ

b.


    70300 Ω en 70,3 kΩ

Slide 7 - Slide

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
a. Bereken de stroom (in mA) door een lampje met een weerstand van 450 Ω wanneer het wordt aangesloten op een spanning van 2,2 V

b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.

c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.

Slide 8 - Slide

Herhaling Wet van Ohm
1
2
3

Slide 9 - Slide

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
a. Bereken de stroom (in mA) door een lampje met een weerstand van 450 Ω wanneer het wordt aangesloten op een spanning van 2,2 V

b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.

c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule

2. Gegevens


3. Berekening


4. Resultaat


Slide 10 - Slide

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
a. Bereken de stroom (in mA) door een lampje met een weerstand van 450 Ω wanneer het wordt aangesloten op een spanning van 2,2 V

b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.

c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule
I = U / R
2. Gegevens
R = 450 Ω
U = 2,2 V
3. Berekening
I = U / R
I = 2,2 / 450
4. Resultaat
I = 0,005 A = 5 mA

Slide 11 - Slide

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.

c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule

2. Gegevens


3. Berekening


4. Resultaat


Slide 12 - Slide

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
b. Je smartphone werkt op een batterij met een spanning van 7,2 V. Op een gegeven moment loopt er een stroom van 15 mA uit de batterij. Bereken de totale weerstand van je telefoon op dat moment.

c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule
R = U / I
2. Gegevens
U = 7,2 V
I = 15 mA = 0,015 A
3. Berekening
R = U / I
R = 7,2 / 0,015
4. Resultaat
R = 480 Ω

Slide 13 - Slide

4.4
Wet van Ohm: I = U/R
c. Door een lamp in je woonkamer loopt een stroom van 0,35 A. Op de verpakking van de lamp zie je dat de weerstand van de lamp 0,65 kΩ is. Bereken de spanning waarop de lamp brandt.
1. Formule
U = I x R
2. Gegevens
I = 0,35 A
R = 0,65 kΩ = 650 Ω
3. Berekening
U = I x R
U = 0,35 x 650
4. Resultaat
U = 227,5 V

Slide 14 - Slide

Herhaling Wet van Ohm
1
2
3

Slide 15 - Slide

Verband tussen spanning en stroomsterkte
Let op: spanningsmeter staat parallel, stroommeter in serie!

Slide 16 - Slide

Resultaten in een tabel
Kijk! Een rechte lijn

Slide 17 - Slide

Wat is de weerstand?

Slide 18 - Slide

Uitwerking "Wat is de weerstand?"
1
2
3
4
5
6
Kijk! De weerstands-waarde is overal hetzelfde (5Ω)

Slide 19 - Slide

Bereken van iedere lijn de weerstand

Slide 20 - Slide

Bereken van iedere lijn de weerstand
2
1
3
4

Slide 21 - Slide

Dus: Hoe steiler de lijn in een U,I-diagram, hoe kleiner de weerstand
2
1
3
4

Slide 22 - Slide

Herhaal de proef bij een lampje
(ipv weerstand van constantaandraad)

Slide 23 - Slide

Herhaal de proef bij een lampje
1
4
2
3
5
6
Met deze waarde is het niet mogelijk de weerstand uit te rekenen. Het lampje heeft wel een weerstand, maar deze is dus niet te berekenen. Als je naar de andere weerstanden kijkt, is het logisch dat deze weerstand bij 0 V rond de 10Ω zal liggen.

Slide 24 - Slide

Dus: lampjes hebben geen vaste weerstandswaarde. Deze is afhankelijk van de spanning.

Dit is niet het geval bij constantaandraad. Een draad van constantaan heeft wel een vaste weerstandswaarde

Slide 25 - Slide

Constantaandraad heeft wèl een vaste weerstand
Met deze waarde is het niet mogelijk de weerstand uit te rekenen. Het lampje heeft wel een weerstand, maar deze is dus niet te berekenen. Omdat het om een constante weerstand gaat, zal de weerstand in dit geval ook 40 Ω zijn.
Met deze waarde is het niet mogelijk de weerstand uit te rekenen. Het lampje heeft wel een weerstand, maar deze is dus niet te berekenen. Omdat het om een constante weerstand gaat, zal de weerstand in dit geval ook 40 Ω zijn.

Slide 26 - Slide

Constante weerstand

- bijvoorbeeld constantaandraad

- Weerstand (R) is altijd hetzelfde

- U,I-diagram is een rechte lijn
Niet-constante weerstand

- bijvoorbeeld gloeilampje


- Weerstand (R) is verschillend bij verschillende spanningen

- U,I-diagram is niet een rechte lijn
Dus...

Slide 27 - Slide

Lever hier een foto van je aantekeningen / samenvatting van deze LessonUp in.

Slide 28 - Open question

Verwerkingsopgaven 5. Weerstand deel 2

Slide 29 - Slide

Verwerkingsvragen
Dit is Huiswerk
In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben
De groene vragen zijn optioneel

Slide 30 - Slide

5.1
Bij drie weerstanden is bij verschillende spanningen de stroomsterkte gemeten. De resultaten zie je in de figuur. Bereken met behulp van de meting bij U = 2 V de weerstandswaarden van weerstand R1, R2 en R3.

5.2
Hoe kan je aan de vorm van de grafiek van weerstand R2 zien dat deze weerstand tijdens de gehele meting constant was?

5.3
a. Van welke weerstand nam de waarde tijdens de proef toe? Leg uit zonder berekening. Gebruik in je antwoord de woorden 'spanning' en 'stroom',
b. Van welke weerstand nam de waarde tijdens de proef af? Leg uit zonder berekening. Gebruik in je antwoord de woorden 'spanning' en 'stroom',
c. Ga met een berekening na of de weerstanden inderdaad toe- of afnamen. Maak gebruik van je antwoorden bij 5.1.

Slide 31 - Slide

Vraag 5.1

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 32 - Open question

Vraag 5.2

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 33 - Open question

Vraag 5.3

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 34 - Open question

Hieronder kun je je vragen en/of opmerkingen over de opgaven van deze LU kwijt.

Slide 35 - Open question