Persoonsvorm en zinsdeelproef

PERSOONSVORM & ZINSDELEN
1 havo/vwo
1 / 55
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

PERSOONSVORM & ZINSDELEN
1 havo/vwo

Slide 1 - Slide

Aan het eind van de les weten we op welke 3 manieren we een persoonsvorm kunnen vinden.

Slide 2 - Slide

PERSOONSVORM
- Geeft de tijd van de zin aan.

vb.     Sandra gaat naar school
Wat is de persoonsvorm? --> Zet de zin in een andere tijd:
      (    Sandra ging naar school     )

Persoonsvorm = gaat


Slide 3 - Slide

- Geeft het getal aan

vb. Sandra gaat naar school.
Sandra en Piet gaan naar school.
Wat is de persoonsvorm? --> Welk woord is veranderd?
( gaat - gaan )

Slide 4 - Slide

- Mart vindt dat niet leuk.
- Pepijn zei helemaal niets.

Persoonsvormen ?

Slide 5 - Slide

3 manieren om de persoonsvorm te vinden

Slide 6 - Slide

1. Maak van de zin een vraag.
vb. Sandra gaat naar school.

2. Zet de zin in een andere tijd.
vb. Hij kwam naar het feest.

3. Verander het getal van de zin.
vb. Teun en Pleun gaan naar de stad.

Slide 7 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Tijdens de les kijken we een filmpje.
A
Tijdens
B
filmpje
C
kijken
D
een

Slide 8 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Zij kan heel hard lachen.
A
Zij
B
kan
C
hard
D
lachen

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Je moet een andere baan gaan zoeken.
A
Je
B
moet
C
gaan
D
zoeken

Slide 10 - Quiz








: )


Planning van dit uur 
  • Grammatica zinsdelen 

Aan het einde van deze les
  • kun je de zin in zinsdelen verdelen;
  • kun je hiervoor de zinsdeelproef gebruiken
Welkom!




: )

Slide 11 - Slide

Zinsdelen
De grote man | eet | een kleine taart | met zijn vork.

Slide 12 - Slide

De hond sluipt door het bos samen met zijn baasje.

Uit welke zinsdelen bestaat deze zin?
Typ de zin over en zet strepen tussen de zinsdelen.
Wat
Maak opdracht 5 t/m 8 van 1.7 Grammatica zinsdelen (in je boek) 
Hoe
In stilte, individueel  
Hulp
Geen
Tijd
Vijftien minuten    
Uitkomst
Deze leerstof (grammatica zinsdelen) moet je kennen voor de toets
Klaar
Maak een extra opdracht (vraag opdrachtblad bij docent)
timer
1:00

Slide 13 - Open question

Zinsdeelproef

        1               2
De hondsluipt door het bos | samen met zijn baasje.


één zinsdeel

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
  1. De hond | sluipt | door het bos | samen met zijn baasje.

  2. Door het bos | sluipt | de hond | samen met zijn baasje.

  3. Samen met zijn baasje | sluipt | de hond | door het bos.

Slide 16 - Slide

Stappenplan zinsdeelstrepen zetten
1 Onderstreep de pv.
       Mandy wacht op haar moeder in de tuin. 

2 Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen.
       Mandy | wacht | op haar moeder in de tuin. 

3 Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.
       Op haar moeder | wacht | Mandy in de tuin.
       In de tuin | wacht | Mandy op haar moeder. 

4 Ga daar mee door tot je alle zinsdelen hebt gevonden. Zet voor en na elk zinsdeel een streep. 
      | Mandy | wacht | op haar moeder | in de tuin. |

Slide 17 - Slide

ZINSDEELPROEF
Een zin kan verdeeld worden in zinsdelen. 
Zinsdeel = Een zo groot mogelijk stuk zin dat voor de PV past.

Voor de PV past maar 1 zinsdeel!! 

Elk zinsdeel kan maar 1 naam krijgen. Je moet dus kiezen!
Elk zinsdeel geeft antwoord op een vraag/ handeling

Slide 18 - Slide

ZINSDEELPROEF
Stappenplan zinsdelen (zinsdeelproef):
- Onderstreep de PV.
- Zet zinsdeelstrepen voor en achter de PV. 
- Kijk welke woorden je samen voor de PV kunt zetten. 
- Zet de zinsdeelstrepen op de juiste plaats. 
- Eindig de zin met twee zinsdeelstrepen.

Slide 19 - Slide

ZINSDELEN
Voorbeelden:
| Klas 1g | heeft | een druk programma | vandaag.||
     
| Vandaag | heeft | klas 1g | een druk programma.||
 
| Een druk programma | heeft | klas 1g | vandaag.||
 

Slide 20 - Slide

l Pieter en Simone l gaan l vandaag l naar de stad.ll

l Vandaag l gaan l Pieter en Simone l naar de stad.ll

l Naar de stad l gaan l Pieter en Simone l vandaag.ll

Slide 21 - Slide

l De werknemer l heeft l gisteren l hard gewerkt.ll

l Gisteren l heeft l de werknemer l hard gewerkt.ll

l Hard gewerkt l heeft l de werknemer l gisteren.ll 

Slide 22 - Slide

l Het meisje met de blonde haren l is l aan het lachen.ll

Slide 23 - Slide

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

De leerlingen volgen vandaag vier lesuren.
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 24 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Wij maken eigenlijk best veel huiswerk.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 25 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Ik eet een appeltaart.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 26 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Gisteren gaf ik mijn oma een rode bos bloemen.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 27 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:
Op het bruggetje vroeg de verliefde man gisteren zijn vriend ten huwelijk.
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 28 - Quiz

Op welke 3 manieren kun je een persoonsvorm in een zin vinden?

Slide 29 - Slide

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Slide 30 - Slide

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Doel:
  • Je kunt zelfstandige werkwoorden herkennen in een zin.
  • Je kunt hulpwerkwoorden herkennen in een zin.

Slide 31 - Slide

Wat is een zelfstandig werkwoord?

Slide 32 - Mind map

Zelfstandig werkwoord (zww)
Een zelfstandig werkwoord (zww) kan in z'n eentje - zelfstandig dus - in een zin staan.
  • De geit eet.
  • De koe leeft.
  • De hond rent.
  • De kat bijt.

Slide 33 - Slide

Wat is een hulpwerkwoord?

Slide 34 - Mind map

Slide 35 - Video

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 36 - Quiz

De politie heeft drugslabs ontmanteld in Brabant en Limburg.
A
heeft= hulpwerkwoord
B
ontmanteld=hulpwerkwoord

Slide 37 - Quiz

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gefietst
gefietst = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 38 - Quiz

Ineke gaat naar de stad.
gaat = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 39 - Quiz

Hij heeft die opdracht moeten maken. 
heeft

moeten

maken
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 40 - Drag question

Wij hadden misschien met dat project mee kunnen doen 
hadden

kunnen

meedoen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 41 - Drag question

Zij zou wel een nieuwe jas willen kopen
zou

willen

kopen
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 42 - Drag question

Noteer alle werkwoorden van de zin:
Els wil graag een keer gaan bungeejumpen.
timer
0:30

Slide 43 - Open question

Wat is het zelfstandige werkwoord van de zin:
Els wil graag een keer gaan bungeejumpen.

Slide 44 - Open question

Noteer alle werkwoorden van de zin:
Had je mijn fietssleutel niet beter in je portemonnee kunnen bewaren?

Slide 45 - Open question

Wat is het zelfstandige werkwoord van de zin:
Had je mijn fietssleutel niet beter in je portemonnee kunnen bewaren?

Slide 46 - Open question

Noteer het zww van de zin.
Op koningsdag vieren wij in Nederland de verjaardag van de koning.

Slide 47 - Open question

Wat is het zww van deze zin?
Op koningsdag vieren wij in Nederland de verjaardag van de koning.

Slide 48 - Open question

Noteer het hulpwerkwoord
Hij heeft een milkshake gemaakt.

Slide 49 - Open question

Wat is het hulpwerkwoord uit de volgende zin? Sanne wilde graag haar moeder helpen.

Slide 50 - Open question

Maak een zin waarbij 'trainen' het zelfstandig werkwoord is.

Slide 51 - Open question

Maak een zin waarin 'hebben' het hulpwerkwoord is.

Slide 52 - Open question

Maak een zin met één
hulpwerkwoord en
een zelfstandig werkwoord.

Slide 53 - Open question

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Doel:
  • Je kunt zelfstandige werkwoorden herkennen in een zin.
  • Je kunt hulpwerkwoorden herkennen in een zin.

Slide 54 - Slide


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof

Slide 55 - Poll