3.1 Organismen in hun omgeving

3.1 Organismen in hun omgeving

Theorie
1 / 24
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with text slides.

Items in this lesson

3.1 Organismen in hun omgeving

Theorie

Slide 1 - Slide

Planning 

Uitleg par.1 
Opdrachten maken
Leerdoelen

- Je begrijpt hoe verschillende omgevingsfactoren van invloed zijn op een organisme en zijn leefwijze  
- Je begrijpt hoe planten zijn aangepast aan hun leefomgeving  

Slide 2 - Slide

Factoren
  • Biotische factoren: Invloeden uit de levende natuur.

  • Abiotische factoren: Invloeden uit de levenloze natuur.

  • Alle biotische en abiotische factoren in een gebied samen, vormen een ecosysteem.

Slide 3 - Slide

abiotisch vs. biotisch

Slide 4 - Slide

Biotisch: levend en dood
organismen:
1. bacterien
2. schimmels
3. dieren
4. planten
resten van organismen:
afgevallen bladeren

Abiotisch: levenloos
 het klimaat
de bodem
water
de lucht



Slide 5 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
Een individu is elk wezen op zichzelf.
Voorbeeld: Jij bent een individu, de kat van de buren ook.
Een populatie is een groep individuen van dezelfde soort die in hetzelfde gebied leven en zich onderling voortplanten.
Bijvoorbeeld alle damherten van een bos.


Slide 6 - Slide

3.1 Organismen in hun omgeving
Alle organismen in een ecosysteem samen noemen we een levensgemeenschap. (Dus eigenlijk alle populaties in een gebied bij elkaar.)

Slide 7 - Slide

Verschillende niveau's
  • ecoysteem (a-biotisch en biotisch samen)
  • levensgemeenschap (alleen biotisch) 
  • populatie (soort) 
  • inidividu 

Slide 8 - Slide

Van individu tot ecosysteem

Slide 9 - Slide

Ecosysteem 
voeg de abiotische factoren toe aan de leefgemeenschap en je hebt een ecosysteem.

Alle abiotische en biotische factoren in een bepaald gebied

Slide 10 - Slide

Aanpassingen
  • Ieder organisme past bij het ecosysteem waarin hij leeft.

  • Planten en dieren zijn daarom ook aangepast aan het ecosysteem waar ze leven.

  • Een aanpassing is een eigenschap van een organisme, waardoor hij goed kan overleven in zijn ecosysteem.

Slide 11 - Slide

planten die zich aanpassen
<-voorjaarsbloeiers
klimplanten->


<-wortelrozet
woestijnplanten->

Slide 12 - Slide

Voorjaarsbloeiers

Slide 13 - Slide

Klimplanten

Slide 14 - Slide

Wortelrozetten

Slide 15 - Slide

Woestijnplanten

Slide 16 - Slide

Opdrachten maken
Maak opdracht 1 t/m 10 op blz. 123 t//m 126

Slide 17 - Slide

dieren die zich aanpassen
<-warmbloedig
wintervacht->

koud: isolatie/vetlaag->
<-warm: groot oppervlak

Slide 18 - Slide

Aanpassingen warmbloedige dieren 
Isoleren

-  wintervacht
- vetlaag

Slide 19 - Slide

Aanpassingen aan een warme omgeving 
Voorbeelden zijn:
1. dunne vacht
2. grote oren
3. lange poten

Het lichaamsoppervlak vergroten, zodat er zoveel mogelijk warmte weg kan.

Slide 20 - Slide

Aanpassing aan hun leefwijze
Je kan aan het gebit van een zoogdier zien wat ze eten.
1. richel (plooikiezen)  & snijtanden ==> planteneters
2. Knipkiezen & scherpe hoektanden ==> vleeseters
3. Knobbelkiezen & snijtanden ==> alleseters

Slide 21 - Slide

Verschillende soorten snavels

Slide 22 - Slide

Verschillende soorten poten

Slide 23 - Slide

Verschillende soorten poten

Slide 24 - Slide