tekst Prey en hoofdgedachte en verwijswoorden

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

leesvaardigheid
  • Kennen-hoofdgedachte en verwijswoorden
  • Kunnen- hoofdgedachte uit een tekst halen
  • Kunnen-weten waarnaar verwijswoorden verwijzen in de tekst.
  • Oefenen via tekst 

Slide 2 - Slide

Kort herhalen van theorie

Slide 3 - Slide

Wat is een hoofdgedachte van een tekst?
Hoofdgedachte:
-Een samenvatting van de tekst in 1 of 2 zinnen
-Kijk naar inleiding of slot
-Kijk naar titel
-Hoe zou jij de tekst door-
geven aan een ander die hem niet heeft gelezen?

Slide 4 - Slide

Tekst Prey opdracht
  • Lees de titel– informatief of overtuigend?
  • Lees de tekst verkennend:
  • Wat is het tekstdoel?
  • Wat is het leespubliek?
  • Lees de hele tekst vervolgens nauwkeurig:
  • Waar is de hoofdgedachte in de tekst te vinden?
  • Schrijf nu tien woorden op uit de tekst die belangrijk zijn.
 


Slide 5 - Slide

Staan jouw tien woorden erbij? Welke zijn de belangrijkste woorden uit deze lijst? Welke woorden heb je nodig om de tekst te kunnen navertellen?

Prey         ruimtestation    nieuwsgierigheid   game
Talos 1      Mimics                aliens                         avontuur
munitie   heftigheid          bloedstollend          18+
wapens   verdedigen        geheugenverlies     Morgen Yu
schrik       EHBO-dozen    vermommen            
                  Neuromods       geluidseffecten        

Slide 6 - Slide

Probeer nu met de tien geelgekleurde woorden hieronder in het kort de tekst aan een klasgenoot na te vertellen

Prey         ruimtestation            bloedstollend    18+

game       geheugenverlies      avontuur

aliens       geluidseffecten         wapens
Schrijf in 1 of 2 zinnen op wat de hoofdgedachte is

Slide 7 - Slide

V
e
r
w
ij
s
w
o
o
d

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

welke soort verwijswoorden zijn er?
  • die/dat/deze = aanwijzend voornaamwoorden
  • er/daar
  • ik/jij/jij/ zij enz. = persoonlijke voornaamwoorden
  • mijn/jouw/haar enz. = bezittelijke voornaamwoorden
  • verwijswoorden wijzen naar 1 woord/ een aantal     woorden/ een hele zin

Slide 10 - Slide

Vorig jaar is mijn oma overleden toen ze voor de televisie zat. Ik herinner me DEZE GEBEURTENIS nog heel goed, omdat ik zo moest huilen.
A
toen ze voor de televisie zat
B
het overlijden van oma
C
ik moest hard huilen

Slide 11 - Quiz

De duikers zwommen naar de gezonken bootjes. Ze wisten niet of DAAR nog iemand in zat.
A
de duikers
B
nog iemand
C
de gezonken bootjes

Slide 12 - Quiz

Men zegt, dat in dat bos gevaarlijke dieren leven. Ik laat DAT SOORT liever met rust.
A
men
B
gevaarlijke dieren
C
dieren in het bos

Slide 13 - Quiz

HET is voor Miriam onbespreekbaar om naar Arnhem te verhuizen.
A
naar Arnhem verhuizen
B
Arnhem
C
onbespreekbaar

Slide 14 - Quiz