werkwoordspelling: wat weet je al?

Doel van deze les
Ontdekken wat je al weet van werkwoordspelling
  • Persoonsvorm tegenwoordige tijd => pv-tt 
  • Persoonsvorm verleden tijd => pv-vt 
  • Voltooid deelwoord 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Doel van deze les
Ontdekken wat je al weet van werkwoordspelling
  • Persoonsvorm tegenwoordige tijd => pv-tt 
  • Persoonsvorm verleden tijd => pv-vt 
  • Voltooid deelwoord 

Slide 1 - Slide

Succes!

Slide 2 - Slide

Moe ... (worden) ik van spelling.
pv-tt
A
wordt
B
wort
C
word
D
worddt

Slide 3 - Quiz

Zij ...(geloven) mij niet.
pv-tt
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt
D
geloovt

Slide 4 - Quiz

Hij ...(durven) vorige maand niet te bellen.
pv-vt
A
durfde
B
durfte
C
durvde
D
durvte

Slide 5 - Quiz

Ik ... (missen) mijn leerlingen tijdens de lockdown.
pv-vt
A
mistte
B
miste
C
misde
D
mis

Slide 6 - Quiz

Hij heeft die jongen weer ... (stompen).

voltooid deelwoord

A
gestompt
B
gestompd
C
gestomt
D
gestomd

Slide 7 - Quiz

Heb je je billen wel ....(afvegen)?

voltooid deelwoord

A
afgevegen
B
afgeveegt
C
afgeveegd
D
geafveegd

Slide 8 - Quiz

Hij .....(onthouden) het gedicht.

pv-tt
A
onthoud
B
onthoudt
C
onthout
D
onthoudde

Slide 9 - Quiz

Het is toch ongelooflijk; dit ...(gebeuren) mij nu altijd!
pv tt
A
gebeurtd
B
gebeurd
C
gebeurdt
D
gebeurt

Slide 10 - Quiz

Het vliegtuig ... (landen) gisteren in het weiland.
pv-vt
A
lande
B
landte
C
landde
D
landt

Slide 11 - Quiz

Heb je me misschien niet
goed .....(horen)?
voltooid deelwoord
A
gehoord
B
gehoort
C
gehoordt
D
gehoren

Slide 12 - Quiz

Ik was echt .... (verbazen),
toen je dat zei.
voltooid deelwoord
A
verbaast
B
verbaasd
C
verbaazd
D
verbaazt

Slide 13 - Quiz

De kachel .... (branden) eindelijk goed.
pv-tt
A
brand
B
brandt
C
brant
D
brandde

Slide 14 - Quiz

De dokter ...(spoeden) zich naar het ongeval.
pv-tt
A
spoed
B
spoedt
C
spoedde
D
spoet

Slide 15 - Quiz

Hij ... (begroeten) vorige week de docent in de Ikea.
pv-vt
A
begroette
B
begroedde
C
begroet
D
begroed

Slide 16 - Quiz

Die kat heeft me ... (krabben).

voltooid deelwoord

A
gekrabt
B
gekrabd
C
gekrapt
D
gekrapd

Slide 17 - Quiz

Na de hete middag was het gras in onze tuin compleet ...(verschroeien).
voltooid deelwoord
A
verschroeit
B
verschroeid
C
verschroeidt
D
verschroeitd

Slide 18 - Quiz

Hij ... (wachten) gisteren op de bus.
pv-vt
A
wachte
B
wacht
C
wachtte
D
wachtten

Slide 19 - Quiz

De kip ... (leggen) gisteren een ei.

pv-vt
A
legd
B
legde
C
legt
D
legte

Slide 20 - Quiz

Ik (branden, vt) mijn vingers aan de kaars.

Slide 21 - Open question

Toen ze over de sloot …. (stappen) heeft ze haar enkel … (verstuiken).

Slide 22 - Open question

pv tt - pv vt - voltooid deelwoord?

Het vliegtuig is op tijd geland. 'Geland' is?

Slide 23 - Open question

pv tt - pv vt - voltooid deelwoord?

De politie verbrandde de gevonden drugs. 'Verbrandde' is?

Slide 24 - Open question

pv tt - pv vt - voltooid deelwoord?

De boer oogst het graan in augustus. 'Oogst' is?

Slide 25 - Open question

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
geslapen
B
geweest
C
blijven
D
gegeten

Slide 26 - Quiz

Voltooid deelwoord
Zij heeft het aan mij .....
A
beloofd
B
belooft
C
beloven

Slide 27 - Quiz

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 28 - Quiz

Voltooid deelwoord
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 29 - Quiz

Voltooid deelwoord
A
Hij heeft gestund
B
Hij heeft gestundt
C
Hij heeft gestunt
D
Hij heeft gestuntt

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide

Snap je nu hoe het werkt met de pv tt en vt en het voltooid deelwoord?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll