2M - HH voor PW - quizvragen

Hoofdstuk 4 
Klas 2 mavo




1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4 
Klas 2 mavo




Slide 1 - Slide

Wat is de toegevoegde waarde?
A
De belasting die je moet betalen wanneer je producten koopt
B
Het verschil in prijs van een product bij verschillende winkels
C
De waarde die bedrijven door hun productie toevoegen aan een product.

Slide 2 - Quiz

Bedrijfskolom
Maak de bedrijfskolom kloppend 
Stoffenfabriek
Kledingwinkel 
Katoenplantage
Sijkerbroekenfabriek

Slide 3 - Drag question

Produceren is.....
A
Het maken van goederen
B
Het leveren van diensten
C
Het leveren van goederen en diensten
D
Het maken van goederen en het leveren van diensten.

Slide 4 - Quiz

Wat is een bedrijfskolom?
Een bedrijfskolom...
A
is de productieweg binnen een bedrijf.
B
zijn de bedrijven waarmee een bedrijf handelt.
C
geeft aan welke bedrijven in de productieweg voorkomen.
D
zijn alle bedrijven die eenzelfde soort product maken.

Slide 5 - Quiz

Hoe groot is de toegevoegde waarde van de scooterfabriek?
A
€ 785
B
€ 670
C
€ 165
D
€ 1.290

Slide 6 - Quiz

Een ondernemer is...
A
Iemand die werkt
B
Iemand die lid is van een vakbond
C
Iemand met een eigen bedrijf
D
Iemand die hard werkt voor weinig geld

Slide 7 - Quiz

Sleep de productiefactoren naar de juiste foto.
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap

Slide 8 - Drag question

Concurrenten zijn:
A
Twee vijanden van elkaar
B
Bedrijven die dezelfde goederen en diensten aan elkaar leveren
C
Bedrijven leveren goederen aan elkaar
D
Bedrijven die dezelfde soort producten maken of leveren

Slide 9 - Quiz

Hoe bereken je de kostprijs per product?
A
Productiekosten x aantal producten
B
Aantal Producten : productiekosten
C
Productiekosten : aantal producten
D
Aantal producten x productiekosten

Slide 10 - Quiz

Wat zijn productiekosten?
A
Hoe duur het eindproduct is
B
Hoeveel winst het bedrijf maakt
C
Alle kosten die je maakt bij het maken van het product.
D
Het verlies dat het bedrijf maakt met een product

Slide 11 - Quiz

Hoe bereken je de arbeidsproductiviteit?
A
Productie - Afzet
B
Productie : Werknemers
C
Productie : Periode

Slide 12 - Quiz

Investeren is:
A
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
B
Het kopen van nieuwe consumptiegoederen
C
Het in dienst nemen van geschoolde werknemers
D
Het in dienst nemen van ongeschoolde werknemers

Slide 13 - Quiz

De totale kosten bij het produceren van 450 jeans zijn €9.000. Wat is de kostprijs per product?
A
€45,00
B
€9,00
C
€32,50
D
€20,00

Slide 14 - Quiz

Hoe bereken je de winst?
A
Winst = Opbrengsten + Kosten
B
Winst = Opbrengsten
C
Winst = Opbrengsten : Kosten
D
Winst = Opbrengsten - Kosten

Slide 15 - Quiz

Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
de totale productie per jaar
B
de productie per werknemer per tijdseenheid
C
de hoeveelheid werknemers
D
het aantal uren dat er gewerkt wordt

Slide 16 - Quiz

Je iPhone 12 kost 1300 euro. Na vier jaar is hij op. Wat is de afschrijving per jaar?

Slide 17 - Open question

Wat is afschrijving van een kapitaalgoed?

A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 18 - Quiz

Erica verkoopt 70 ijsjes voor € 2,50 per stuk. Haar kosten waren €125.
Bereken de winst

Slide 19 - Open question

Succes met de toets

Slide 20 - Slide