1.7 Grammatica zinsdelen les 3

1.7 Grammatica les 3
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1.7 Grammatica les 3

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

- Je herhaalt in deze paragraaf de zinsdelen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling.

- Je kunt een hoofdzin en een bijzin benoemen.

- Je kent het verschil tussen een enkelvoudige en een samengestelde zin.


Slide 2 - Slide

Woord van de week

verwateren

Slide 3 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Stillezen
  • Huiswerkcontrole Opdracht 4 tot en met 8  (online) + opdrachten bespreken.
  • Uitleg naamwoordelijk gezegde.
  • Werken aan huiswerk: opdracht  9, 10, 15, 16, 17, 19

Slide 4 - Slide

Start les. 
Stillezen in boek of tijdschrift
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Huiswerk van vandaag
Huiswerkcontrole Opdracht 4 t/m 8 (online) + opdrachten bespreken.

Slide 6 - Slide

Welke informatie heb je onthouden over het koppelwerkwoord?

Slide 7 - Open question

Herhaling: koppelwerkwoorden 
- De koppelwerkwoord zegt dat de onderwerp iets is.
- Keuze uit: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen (ZWaBBeLS + HDV)

- Nieuw: het belangrijkste werkwoord in een naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Hij loopt een rondje.
Hij is ziek.

Slide 10 - Slide

Hij loopt een rondje.
Onderwerp doet iets.
Hij is ziek.
Onderwerp is iets.

Slide 11 - Slide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets.
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets.

Slide 12 - Slide

Stappenplan naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde (overnemen!)
1 Zoek het onderwerp van de zin op.
2 Zoek het belangrijkste werkwoord van de zin op.
3 Staat het werkwoord in het rijtje van de kww?
                                                           4  Doet of is het onderwerp iets?

Nee = wwg                                      Doet = wwg                       Is = nwg

Slide 13 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
(overnemen!)
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:
- werkwoordelijk deel (ww.deel) = alle ww in de zin
- naamwoordelijk deel (nw. deel) = eigenschap van het onderwerp (vaak een znw of bnw)

Slide 14 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:
- werkwoordelijk deel (ww.deel) 
- naamwoordelijk deel (nw. deel) 

Thomas is een fanatiek wielrenner.
- Ww. deel = is
- Nw. deel = een fanatiek wielrenner
= Nwg = is een fanatiek wielrenner

Slide 15 - Slide

Oefenen gezegde (nwg of wwg)
1 De spijkerbroeken zullen goedkoper worden.
2 Tijdens de vakantie zullen we thuis blijven.
3 Mijn vader is 65 jaar.



Slide 16 - Slide

Antwoorden (zin 1)
1 De spijkerbroeken zullen goedkoper worden.
nwg = zullen goedkoper worden
ww. deel = zullen worden
nw. deel = goedkoper




Slide 17 - Slide

Antwoorden (zin 2)
2 Tijdens de vakantie zullen we thuis blijven.
Wwg = zullen blijven




Slide 18 - Slide

Antwoorden (zin 3)
3 Mijn vader is 65 jaar.
Nwg = is 65 jaar
Ww. deel = is
Nw. deel = 65 jaar



Slide 19 - Slide

Vaste volgorde bij ontleden
1. Onderstreep de persoonsvorm (tijd -of getalproef).
2. Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen.
3. Benoem het werkwoordelijk of het naamwoordelijk gezegde.
4. Benoem het onderwerp.
5. Benoem het lijdend voorwerp.
6. Benoem het meewerkend voorwerp.
7. Benoem de bijwoordelijke bepalingen.

Slide 20 - Slide

Huiswerk


H1.7 opdracht 9, 10, 15, 16, 17, 19

Alles online maken!

Slide 21 - Slide