H4: nakijken 1 en 2 Gram., uitleg nwg

- Nakijken opdr. 1 en 2 (Gram. H4)
- Uitleg naamw. gezegde
- Huiswerk: opdr. 5

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

- Nakijken opdr. 1 en 2 (Gram. H4)
- Uitleg naamw. gezegde
- Huiswerk: opdr. 5

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je kunt het naamwoordelijk gezegde in een zin benoemen.

Slide 2 - Slide

Nakijken Gram. H4: opdr. 1 (blz. 169)
  • 1a Als het begint met een voorzetsel dat onlosmakelijk verbonden is aan het belangrijkste werkwoord in de zin. Vaak heeft het een figuurlijke betekenis.
  • 1b Hij schaamt zich voor zijn cijfer.
  • 2 Wie = meewerkend voorwerp
  • 5 Een bwb is een apart zinsdeel en een bvb niet.
  • 6 Een bvb is een bijv. nw. of begint met een voorzetsel en een bijstelling staat tussen twee komma's en herhaalt wat ervoor staat maar dan in andere woorden.

Slide 3 - Slide

Nakijken Gram. H4: opdr. 2 (blz. 169)
  • 1a  is veranderd
  • 1b is
  • zin 1: is = hww | veranderd = zww
  • zin 2: is = kww
  • 3 Nee, want als het onderwerp iets is, dan spreken we van een naamwoordelijk gezegde.

Slide 4 - Slide

Zin 1

Ontleed onderstaande zinnen. Kies uit:

wwg - ond - lv - mv -  bwb (bvb en bijstelling).


1 Wie wil je allemaal deze uitnodiging mailen?


Slide 5 - Slide

Zin 2

Ontleed onderstaande zinnen. Kies uit:

wwg - ond - lv - mv - bwb (bvb en bijstelling).


2 Vanaf het vakantieadres hebben de broers, Amir en Samir, een digitale foto met tekst aan hun ouders gestuurd.


Slide 6 - Slide

Welke informatie heb je onthouden over het koppelwerkwoord?

Slide 7 - Open question

Koppelwerkwoorden 
- De koppelwerkwoord zegt dat de onderwerp iets is.
- Keuze uit: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen
- Nieuw: het belangrijkste werkwoord in een naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Hij loopt een rondje.
Hij is ziek.

Slide 10 - Slide

Hij loopt een rondje.
Onderwerp doet iets.
Hij is ziek.
Onderwerp is iets.

Slide 11 - Slide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets.
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets.

Slide 12 - Slide

Stappenplan naamwoordelijk gezegde 
1 Zoek het onderwerp van de zin op.
2 Zoek het belangrijkste werkwoord van de zin op.
3 Staat het werkwoord in het rijtje van de kww?
                                                           4  Doet of is het onderwerp iets?

Nee = wwg                                      Doet = wwg                       Is = nwg

Slide 13 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:
- werkwoordelijk deel (ww.deel) = alle ww in de zin
- naamwoordelijk deel (nw. deel) = eigenschap van het onderwerp (vaak een znw of bnw)

Slide 14 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen:
- werkwoordelijk deel (ww.deel) 
- naamwoordelijk deel (nw. deel) 

Thomas is een fanatiek wielrenner.
Ww. deel = is
Nw. deel = een fanatiek wielrenner
Nwg = is een fanatiek wielrenner

Slide 15 - Slide

Oefenen gezegde (nwg of wwg)
1 De spijkerbroeken zullen goedkoper worden.
2 Tijdens de vakantie zullen we thuis blijven.
3 Ik word kwaad van al dat gepest.
4 Mijn vader is 65 jaar.



Slide 16 - Slide

Huiswerk
Gram. H4: opdracht 5 (blz. 171)

- Belangrijkste ww in de zin
- Is of doet het ond. iets?
NWG = alle ww + eigenschap
WWG = alle ww

Slide 17 - Slide