D4 N2 4.4 en 4.5 Verhogen & verlagen met procenten en Breuken, procenten en verhoudingen

  Breuken, procenten en verhoudingen
1 / 34
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 34 slides, with interactive quiz, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

  Breuken, procenten en verhoudingen

Slide 1 - Slide

Een prijsverhoging of verlaging berekenen
  • Bij een opgave waarvan je niet weet of het gaat om een verhoging     of een verlaging    van prijs, kijk je eerst goed naar wat de vraag is. Wat wil men weten?

  • Reken eerst de verhoging     of verlaging     uit. 

  • Tel dit bedrag bij de prijs op of haal het van de prijs af.

Slide 2 - Slide

Verhoging
Verlaging

Slide 3 - Slide

Verhoging
  • Wat wordt er gevraagd?
  • Hoeveel € is de verhoging per maand?
  • Reken het percentage uit d.m.v. een verhoudingstabel                     
              

Slide 4 - Slide

Verlaging
  • Wat wordt er gevraagd?

  • Bereken de korting d.m.v.
    een verhoudingstabel 
              of
    de formule
              of
    kruislinksvermenigvuldigen   
  • Reken de nieuwe prijs uit.
geheeldeelx100=percentage

Slide 5 - Slide

3 soorten sommen
  • Sommen waarbij je 2 getallen weet en je het percentage moet uitrekenen.

  • Sommen waarbij je het geheel, de 100%, weet en waarbij je een deel (percentage) daarvan moet uitrekenen;

  • Sommen waarbij je het deel weet en je het geheel (100%) moet uitrekenen;

Slide 6 - Slide

Een percentage uitrekenen

Slide 7 - Slide

Een percentage uitrekenen
Formule




  Kruislinks vermenigvuldigen                                             
geheeldeelx100=percentage
of

Slide 8 - Slide

Een percentage uitrekenen
Je kunt uitrekenen welke hoeveelheid een percentage is. Je kunt dit doen door kruislinks te vermenigvuldigen
In een woonwinkel staan in totaal 450 banken waarvan er 270 geel zijn.

Banken
  450
    270
Percentage
   100
      ?

Slide 9 - Slide

Een percentage uitrekenen
Je kunt uitrekenen welke hoeveelheid een percentage is. 
Je kunt dit doen door de volgende formule te gebruiken: 




In een woonwinkel staan in totaal 450 banken waarvan er 270 geel zijn.

geheeldeelx100=percentage

Slide 10 - Slide

Een percentage uitrekenen
Formule




Het deel uit de vorige opgave is        270
                                                                                       x 100 =  60
Het geheel uit de vorige opgave is  450
                                               
geheeldeelx100=percentage

Slide 11 - Slide

Een deel uitrekenen
Formule:


of
Kruislinks vermenigvuldigen


100geheelxdeel=deelvanhetgeheel

Slide 12 - Slide

Een deel uitrekenen
Je kunt uitrekenen welke hoeveelheid bij een percentage hoort. Je kunt dit doen door kruislinks te vermenigvuldigen

Stel je krijgt 65% korting op een paar schoenen van € 150,-.
  150
    ?
%
  100
   65

Slide 13 - Slide

Een deel uitrekenen
Je kunt uitrekenen welke hoeveelheid bij een percentage hoort. Je kunt dit doen door eerst uit te rekenen hoeveel 1% van het totaal is. Daarna vermenigvuldig je de uitkomst met het aantal procenten.

Stel je krijgt 65% korting op een paar schoenen van € 150,-.
%
  100
    1
   65
  150
    1,50
   97,50

Slide 14 - Slide

Een deel uitrekenen
Formule



                                                                150
                                                                                x  65 =   97,50
                                                                100


100geheelxdeel=deelvanhetgeheel

Slide 15 - Slide

Hoeveel korting krijg je?

Slide 16 - Slide

Een deel uitrekenen
Formule



Voorbeeld van de laptop
 
100geheelxdeel=deelvanhetgeheel
100550x20=110

Slide 17 - Slide

Een deel uitrekenen
Je kunt uitrekenen welke hoeveelheid bij een percentage hoort. Je kunt dit doen door eerst uit te rekenen hoeveel 1% van het totaal is. Daarna vermenigvuldig je de uitkomst met het aantal procenten.


%
  100
    1
    20
  550
    5,50
   110

Slide 18 - Slide

Het totaal uitrekenen

Slide 19 - Slide

Het totaal uitrekenen
Formule



of
Kruislinks vermenigvuldigen


gedeelteaantalx100=geheel

Slide 20 - Slide

Het totaal uitrekenen
Als je weet hoe groot een deel is en welk percentage daarbij hoort, kun je het totaal uitrekenen. Je kunt dit doen door kruislinks te vermenigvuldigen.
Je hebt 25 % korting gekregen dit is €10,-

10,-
    ?
%
25
 100

Slide 21 - Slide

Het totaal uitrekenen
Als je weet hoe groot een deel is en welk percentage daarbij hoort, kun je het totaal uitrekenen. Je kunt dit doen door eerst 1% uit te rekenen daarna vermenigvuldig je dit met 100.
Je hebt 25 % korting gekregen dit is €10,-

10,-
   0,40
40,-
%
25
      1
100

Slide 22 - Slide

Een percentage uitrekenen
Bij een opleiding zijn er 270 studenten die een voldoende hebben gehaald en 180 student die een onvoldoende hebben behaald. Hoeveel studenten hebben een voldoende behaald?

Voor bereken je eerst het totaal aantal student dat is 270 + 180= 450 studenten, hiervan hebben 270 studenten een voldoende behaald 

Voldoende
    270
    0,6
  60%
Totaal 
   450
      1
   100

Slide 23 - Slide

Hoeveel MB je totaal per maand?

Slide 24 - Slide

Het totaal uitrekenen
Formule



Voorbeeld van hiervoor:
 
gedeelteaantalx100=geheel
31325,5x100=1.050

Slide 25 - Slide

Het totaal uitrekenen
Als je weet hoe groot een deel is en welk percentage daarbij hoort, kun je het totaal uitrekenen. Je kunt dit doen door eerst 1% uit te rekenen daarna vermenigvuldig je dit met 100.


%
31%
1%
100%
MB's
325,5
10,5
1050

Slide 26 - Slide

Procenten als verhouding
  • Als je een procent in een verhouding wilt uitdrukken, maak je van de procent eerst een breuk met noemer 100.

  • Vereenvoudig de breuk als dat mogelijk is.
    voorbeeld: 16% =              =             = 4 van de 25
                         
                            35% =              =             = 4 van de 25


10016
254
10035
207

Slide 27 - Slide

oefenen
  • 1 blauwe punt is 10% = .......... deel

  • 4 rode punten is 40% = .......... deel

  • 3 gele punten is ....% = .......... deel

  • .........% is wit: dat is .......... deel

Slide 28 - Slide

oefenen
  • Peter verdient € 1400,- per maand. Daarvan zet hij 45% op een spaarrekening.
  • Welk deel zet Peter op zijn spaarrekening?
  • Hoeveel € zet Peter op zijn spaarrekening?
  • Hoeveel € zet Peter niet op zijn spaarrekening?
  • Welk deel zet Peter niet op zijn spaarrekening?
  • Hoeveel procent zet Peter niet op zijn spaarrekening?

Slide 29 - Slide

Oefenen
Elza koopt een jurk van €80,- met korting.
  • Welk deel gaat er van de normale prijs af?
  • Hoeveel € korting krijg je op deze jurk?
  • Wat is de nieuwe prijs?

Slide 30 - Slide

50%
10%
25%
70%
1 / 2
1 / 4
1/10
7/10
0,7
0,5
0,1
0,25

Slide 31 - Drag question

2

Slide 32 - Video

0

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video