Herhalen leesvaardigheid

Lezen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lezen

Slide 1 - Slide

Planning
Voorkennis
Verbanden en signaalwoorden
Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte?

Slide 3 - Open question

Tekstdoel?
A
informeren
B
overhalen
C
amuseren

Slide 4 - Quiz


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overhalen
C
Amuseren

Slide 5 - Quiz


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
D
Overhalen

Slide 6 - Quiz

Ik weet wat signaalwoorden en tekstverbanden zijn
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Verbanden + tekstverbanden

Slide 8 - Slide

Welk verband is dit?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 9 - Quiz

Bij welk verband hoort het signaalwoord:
BOVENDIEN
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijd

Slide 10 - Quiz

Bij welk verband hoort het signaalwoord:
TOCH
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tegenstelling

Slide 11 - Quiz

Bij welk verband hoort het signaalwoord:
ZOALS
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tegenstelling

Slide 12 - Quiz

Bij welk verband hoort het signaalwoord:
WANT
A
reden
B
vergelijking
C
tegenstelling

Slide 13 - Quiz

Verbanden en signaalwoorden
Tegenstelling: alinea’s zeggen het tegenovergestelde
Signaalwoorden: maar , daarentegen, in tegenstelling tot


Opsomming: meerdere dingen (redenen, meningen, dingen etc. worden achter elkaar genoemd.
Signaalwoorden: en, ook, daarnaast, ten eerste, als laatste



Slide 14 - Slide

Verbanden en signaalwoorden
Voorbeeld: in een andere alinea worden voorbeelden gegeven
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, een voorbeeld hiervoor is

Concluderend: conclusie geven van de informatie
Signaalwoorden: dus, dan ook, concluderend, de slotsom is

Slide 15 - Slide

Verbanden en signaalwoorden
Oorzaak/gevolg: De ene alinea geeft een oorzaak en de andere alinea het gevolg
Signaalwoorden: doordat, daardoor, zodat, waardoor

Redegevend: De alinea geeft een reden waarom iets is gezegd
Signaalwoorden: want, omdat, daarom, immers

Slide 16 - Slide

Opdracht 
Wat: maak opdracht 36 t/m 39
Met: bladzijde 38
Hoe: zelfstandig - in het werkboek
Tijd: 30 minuten

STREEP EN MARKEER IN DE TEKSTEN

Slide 17 - Slide