Grammatica MV TA1 les 2

Dinsdag 21 september
Pak een leesboek en start met lezen 

Herhaling meewerkend voorwerp

Aan de slag  
timer
5:00
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Dinsdag 21 september
Pak een leesboek en start met lezen 

Herhaling meewerkend voorwerp

Aan de slag  
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Doel van de les
Aan het einde van de les kun je het meewerkend voorwerp in een zin vinden. 

Slide 2 - Slide

Ik ben altijd een werkwoord. Je vindt me in een zin door de tijdproef te doen. Wat ben ik?

Slide 3 - Mind map

Alle werkwoorden in een zin. Wat ben ik?

Slide 4 - Mind map

Wie of wat + het gezegde + het onderwerp? Wat ben ik?
A
onderwerp
B
gezegde
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quiz

Deze woorden moest je goed onthouden voor het vinden van het meewerkend voorwerp. Welke ben ik?

Slide 6 - Mind map

Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.
Het geeft aan voor / aan wie iets bestemd is.

Stel de vraag:
Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde +
onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 7 - Slide

Ik gaf aan mijn beste vriend een mooi cadeau.

Het meewerkend voorwerp is:
A
Ik
B
Aan mijn beste vriend
C
Een mooi cadeau
D
Gaf

Slide 8 - Quiz

Gaan jullie de burgemeester interviewen?

Het meewerkend voorwerp is:
A
gaan interviewen
B
de burgemeester
C
geen meewerkend voorwerp
D
jullie

Slide 9 - Quiz

Eva stuurde haar beste vriendin een mailtje.

Het meewerkend voorwerp is
A
Eva
B
geen meewerkend voorwerp
C
een mailtje
D
haar beste vriendin

Slide 10 - Quiz

Aan de slag
Maak de opdrachten op het stencil. 
Klaar? Maak opdracht 8 van les 76 (blz. 157 van je boek)

Klaar? Lees de woorden van les 75 en 76 door. 
Maak van les 75 af: opdracht 5,6(stencil),7,8,10
Maak van les 76 af, het stencil van vorige week. 
timer
10:00

Slide 11 - Slide

lijdend voorwerp 
meewerkend voorwerp 
Hij geeft de hond een aai. 
De coach heeft de training voorlopig uitgesteld. 
Morgenmiddag geef ik een feestje
Haar ouders lezen haar altijd de les.

Slide 12 - Drag question

Maak zelf een zin met een meewerkend voorwerp erin.

Slide 13 - Open question

Weet je nu hoe je het meewerkend voorwerp in een zin kunt vinden?
A
ja
B
soms
C
nee

Slide 14 - Quiz