Trema, apostrof

Welkom bij Nederlands!
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je welke werkwoordsvormen je moet kunnen spellen;
Aan het einde van de les weet je wanneer je een apostrof en trema moet gebruiken.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk voor vandaag
Inleveren boektitel via Teams
Maken: Woordenschat H1 opdr. 1, 3, 5 en 6 
op blz. 26

Kijk de opdrachten samen met je
buurman of buurvrouw na. 
Antwoorden staan in Teams. 


timer
10:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

Onvoltooid deelwoord: fluitend fietste hij naar huis

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Opdrachten

Ga aan de slag met opdracht 9, 10 en 11 op blz. 38
timer
8:00

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Spelling H1
Trema en apostrof

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Trema (ë, ä, ö, ü, ï)
Gebruik een trema bij:
  • woorden die anders zorgen voor een uitspraakprobleem (kopiëren, reünie,  geïrriteerd)
  • Leenwoorden: fröbelen, patiënt
Je gebruikt geen trema bij:
  • Samenstellingen, want daar gebruik je een koppelteken (gala-avond, re-integratie, co-ouderschap)

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Apostrof
De apostrof gebruik je:
  • Om uitspraakproblemen te voorkomen als je een -s schrijft achter woorden met een klinker (auto's, ski's, jury's)
  • Als weglatingsteken: 's avonds, Thomas' pet, 's-Hertogenbosch
  • In meervouden en afleidingen van afkortingen: cd'tje, sms'en, wc's

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Apostrof
  • In verkleinwoorden op -y waar geen andere klinker voor staat, dus: pony'tje, maar: cowboytje 

Je gebruikt dus geen apostrof bij woorden als cadeaus, cafés en jockeys, want er is hier geen uitspraakprobleem.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions


Trema
Wanneer gebruik je een trema?
A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
Gewoon omdat het leuk staat.
C
als het een samenstelling is
D
als je denkt dat het moet, er is geen regel voor

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Trema of geen trema?
A
financien
B
financiën

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Trema?

A
begroeiing
B
begroeïng
C
begroeïing
D
begroeiïng

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Trema
A
associeren
B
assocïeren
C
associëren

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

apostrof
A
mp3's
B
mp3s

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

apostrof
A
opas glas
B
opa's glas

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Apostrof of niet?


A
Karins handtas
B
Karin's handtas
C
Karins' handtas
D
Karins's handtas

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Waar komt de apostrof?
A
s' woensdags
B
's woensdags
C
M&Ms'
D
A'4tje

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Apostrof?
A
lelie'tje
B
lelietje

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Apostrof?
A
Trix zusje
B
Trix' zusje

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions


Waar schrijf je een apostrof?
A
Tims vader
B
Lisas vader

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Met koppelteken, trema of apostrof?
A
mbo-er
B
mbo'er
C
mboër

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Apostrof?
65+ er
A
65+-er
B
65+'er
C
65+er

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Opdrachten
Maken:
Opdracht 1, 2, 3, 8, 9, 10, 11 op blz. 37-39

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je welke werkwoordsvormen je moet kunnen spellen;
Aan het einde van de les weet je wanneer je een apostrof en trema moet gebruiken.

Slide 33 - Slide

This item has no instructions