This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Welcome
Welkom allemaal!
Grab your Laptop & Workbook!!
timer
1:00
Slide 1 - Slide
Welcome to English class!
Lessonplan
E Writing & Grammar
Adverbs & Adjectives
Adverbs of frequency
Complete exercises from the workbook
Slide 2 - Slide
Lesson goals
At the end of this lesson...
... I understand what Adverbs are and can use them.
... I understand what Adjectives are.
... I have completed exercises from the workbook.
Slide 3 - Slide
Adjectives and adverbs
Adjectives = Bijvoeglijke naamwoorden
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord of persoon, dier of ding She is beautiful, what a beautiful horse,...
Adverbs = Bijwoorden
Zegt iets over een werkwoord (hoe iets gebeurt), of een bijvoeglijk naamwoord, of een ander bijwoord. Het gaat dan om 'hoe'. She danced beautifully. He is very succesful. He moved quickly
Als het nietiets zegt over een zelfstandig naamwoord is het dus een bijwoord
Slide 4 - Slide
Adverbs ending in -Y
For adjectives that end in -y, we remove the -y and add -ily:
crazy - crazily
happy - happily
Adverbs ending in -LE
For adjectives that end in a + le we remove the -e and add -y:
terrible - terribly
horrible - horribly
Adverbs ending in -IC
If the adjective ends in -ic, we add -ally:
ironic - ironically
enthusiastic - enthusiastically
realistic - realistically
Except: public - publicly
Irregular Adverbs
Some adverbs are irregular:
fast - fast The man drives very fast (quickly).
good - well You speak English very well. Long-long not longly Low-low
Slide 5 - Slide
Wat is een "adverb"?
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
Slide 6 - Quiz
Wat zijn bijvoegelijk naamwoorden (adjectives)?
A
Dat zijn woorden waar je de, het of een voor kunt zetten.
B
Die zeggen iets over een zelfstandig naamwoord.
C
Die geven aan hoeveel er van iets is.
D
Dat zijn woorden als yesterday, tomorrow, three weeks ago etc.
Slide 7 - Quiz
Which ones are examples of adjectives?
A
run, play, sing, go
B
I, you, he, she, we, they
C
red, big, nice, cute
D
first, second, third
Slide 8 - Quiz
Adverbs of frequency to tell how often/regularly something happens