GESLACHTSREGELS

Het zelfstandig naamwoord
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Het zelfstandig naamwoord

Slide 1 - Slide

geslacht zelfstandig naamwoord
Seite 78 

Slide 2 - Slide

geslacht zelfstandig naamwoord
der:
mannelijke personen, beroepen en dieren.
veel woorden die eindigen op -er

Veel voorkomende der-woorden uit je directe omgeving:
der / mein Vater, Bruder, Onkel, Cousin, Freund, Lehrer, Sportverein, Laptop, Bus, Zug, Computer, Supermarkt,



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

geslacht zelfstandig naamwoord
die
  • vrouwelijke personen, beroepen en dieren
  • veel woorden die eindigen op -e
  • woorden die eindigen op -heit, -keit, -ung und -schaft

Veel voorkomende die-woorden uit je directe omgeving:
die / meine Stadt, Mutter, Schwester, Tante, Cousine, Freundin, Lehrerin, Schule, Klasse, Kantine, Hose, Tasche, Kleidung, Mail(adresse), Arbeit, Serie



Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

geslacht zelfstandig naamwoord
das
  • als je in het Nederlands het kunt zeggen.
  • woorden die eindigen op -o en verkleinwoorden
  • woorden uit een andere taal

Veel voorkomende das-woorden uit je directe omgeving:
das / mein Dorf, Haus, Zimmer, Bett, Buch, Fahrrad, T-Shirt, Handy, Taschengeld, Auto, Konto, Geld, Krankenhaus, Hotel, Restaurant, Kino



Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

geslacht zelfstandig naamwoord
Meervoudsvormen uit je directe omgeving
hier gebruik je ook die:

die Eltern, Freunde, Tage, Wochen, Stunden, Computerspiele (Games), Serien, Hobbys, Häuser, Autos, Fahrräder, Grachten, Touristen, Schulnoten, Freunde, Freundinnen, Haustiere, Sehenswürdigkeiten


Slide 9 - Slide

mannelijk [m]
onzijdig [o]
meervoud [mv]
vrouwelijk [v]
der
die
das
die

Slide 10 - Drag question

der
der
das
das
die
der
die
das

Slide 11 - Drag question

Vul het lidwoord in.
______ Oktober
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

_____ Herbst
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

_____ Wirklichkeit
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quiz

_____ Bierchen
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quiz

_____ Lampe
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quiz

______ Freundschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quiz

Das war es! Hoe ging het? Snap je de regels voor het geslacht van het zelfstandig naamwoord?
A
Nee, ik snap er niks van.
B
Ja, ik begrijp het helemaal.
C
Ja, ik begrijp het, maar ik moet nog meer oefenen.

Slide 18 - Quiz