Week 25 2TL Duits

Programm
Rückblick
Planung
Gespräch
Redemittel in der Prax
Wortschatz
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Programm
Rückblick
Planung
Gespräch
Redemittel in der Prax
Wortschatz

Slide 1 - Slide

Rückblick

Slide 2 - Slide

ein-Gruppe
Niklas:  ist das deine Klasse?
Jörn:     nein, meine Klasse ist die 2A.
Niklas:  wer ist euer Klassenlehrer?
Jörn:     unsere Klassenlehrerin ist Frau Siebert.
Niklas:  wer ist euer Klassenlehrer?
Jörn:     keine Ahnung ¯\_(ツ)_/¯ , wir haben unsere Planung noch nicht.
Niklas:  da ist Lena, ihr Klasssenlehrer ist Herr Frank.

Slide 3 - Slide

ein-Gruppe
ein = een
kein = geen
mein = mijn
dein = zijn
sein = zijn
ihr = haar
unser = ons
euer = jullie
ihr = hun
Ihr = uw

Slide 4 - Slide

ein-Gruppe
  1. Niklas:  ist das deine Klasse?
  2. Jörn:     nein, meine Klasse ist die 2A.
  3. Niklas:  wer ist euer Klassenlehrer?
  4. Jörn:     unsere Klassenlehrerin ist Frau Siebert.
  5. Niklas:  wer ist euer Klassenlehrer?
  6. Jörn:     keine Ahnung ¯\_(ツ)_/¯ , wir haben unsere Planung noch nicht.
  7. Niklas:  da ist Lena, ihr Klasssenlehrer ist Herr Frank.
  8. Jörn: meine Hobbys sind Gamen und Gamen. Ich habe keine Freunde.

ein-Gruppe + vrouwelijk of meervoud is: + e
zie zin 1,2,4,6 en 8


Slide 5 - Slide

geen
haar
jouw
uw
mijn
mein
ihr
dein
kein
Ihr

Slide 6 - Drag question

een
zijn
hun
haar
ons
ein
ihr
sein
ihr
unser

Slide 7 - Drag question

ein-Gruppe
    1.     Niklas:  ist das deine Klasse?
    2.     Jörn:     nein, meine Klasse ist die 2A.
    3.     Niklas:  wer ist euer Klassenlehrer?
    4.     Jörn:     unsere Klassenlehrerin ist Frau Siebert.
    5.     Niklas:  wer ist euer Klassenlehrer?
    6.     Jörn:     keine Ahnung ¯\_(ツ)_/¯ , wir haben unsere Planung noch nicht.
    7.     Niklas:  da ist Lena, ihr Klasssenlehrer ist Herr Frank.
    8.     Jörn: meine Hobbys sind Gamen und Gamen. Ich habe keine Freunde.

    ein-Gruppe + vrouwelijk of meervoud = e
    zie zin 1,2,4,6 en 8

    Maar hoe weet je dan het geslacht van de zelfstandige naamwoorden?

    Slide 8 - Slide

    geslacht zelfstandig naamwoord
    der / ein  =
    mannelijke personen, beroepen en dieren.
    veel woorden die eindigen op -er

    Veel voorkomende der-woorden uit je directe omgeving:
    der / mein Vater, Bruder, Onkel, Cousin, Freund, Lehrer, Sportverein, Laptop, Bus, Zug, Computer, Supermarkt,



    Slide 9 - Slide

    geslacht zelfstandig naamwoord
    das / ein  =
    • als je in het Nederlands het kunt zeggen.
    • woorden die eindigen op -o en verkleinwoorden
    • woorden uit een andere taal

    Veel voorkomende das-woorden uit je directe omgeving:
    das / mein Dorf, Haus, Zimmer, Bett, Buch, Fahrrad, T-Shirt, Handy, Taschengeld, Auto, Konto, Geld, Krankenhaus, Hotel, Restaurant, Kino



    Slide 10 - Slide

    geslacht zelfstandig naamwoord
    die / eine  =
    • vrouwelijke personen, beroepen en dieren
    • veel woorden die eindigen op -e
    • woorden die eindigen op -heit, -keit, -ung -schaft, -ion, -ik

    Veel voorkomende die-woorden uit je directe omgeving:
    die / meine Stadt, Mutter, Schwester, Tante, Cousine, Freundin, Lehrerin, Schule, Klasse, Kantine, Hose, Tasche, Kleidung, Mail(adresse), Arbeit, Serie



    Slide 11 - Slide

    geslacht zelfstandig naamwoord
    Meervoudsvormen uit je directe omgeving
    hier gebruik je ook die / meine:

    die / meine Eltern, Freunde, Tage, Wochen, Stunden, Computerspiele (Games), Serien, Hobbys, Häuser, Autos, Fahrräder, Grachten, Touristen, Schulnoten, Freunde, Freundinnen, Haustiere, Sehenswürdigkeiten


    Slide 12 - Slide

    der/ein
    das/ein
    die/eine
    Schule
    Hotel
    Lehrer
    Freundin
    Krankenhaus
    Musik
    Großvater
    Straße
    Internet
    Handy
    Freund
    Land
    Computer
    Auto

    Slide 13 - Drag question

    Planung
    Grammatik 
    • Gespräch üben Aufgabe 30 auf Seite 164
    Redemittel in der Praxis
    • mithören und Aufgabe 32 + 33 
    Wortschatz
    • Aufgabe 34 + Aufgabe35






    Slide 14 - Slide

    Gespräch auf Seite 164
    • Maak tweetallen
    • Gebruik de Lernliste
    • Zoek op m/v/o/mv
    • Vertaal het woord 
    • Zet in de juiste vorm

    Slide 15 - Slide

    Redemittel in der Praxis
    Aufgabe 32 und Aufgabe 33 ab Seite 164
    • 32 -> luister en kruis aan wat er wordt gezegd
    • 33 -> vul de zinnen aan

    Slide 16 - Slide

    Wortschatz
    Aufgabe 34 ab Seite 165
    • A -> welk woord past niet-> streep door
    • B-> vertaal de woorden

    Slide 17 - Slide