Les 5 - Grammatica (ZD) LV + uitleg

Grammatica
Programma:
- Doelen bespreken - samen
- Opfrissen kennis - samen
- Uitleg lijdend voorwerp - samen
- Opdrachten - individueel
- Bespreken - samen
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica
Programma:
- Doelen bespreken - samen
- Opfrissen kennis - samen
- Uitleg lijdend voorwerp - samen
- Opdrachten - individueel
- Bespreken - samen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden;
- Je kunt het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden;
- Je kunt het onderwerp in een zin vinden;
- Je kunt het lijdend voorwerp in een zin vinden.

Slide 2 - Slide

Waar of niet waar:
In een vraagzin staat de persoonsvorm altijd vooraan
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Waar of niet waar:
Een persoonsvorm hoort altijd bij je gezegde
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp uit de zin: Naast het pad liepen paarden met pasgeboren veulentjes.

Slide 5 - Open question

Persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde
Persoonsvorm (pv): 1) Zin vragend maken 2) Andere tijd 3) EV <> MV.
Werkwoordelijk gezegde (wwg): pv + alle ww in de zin.
-------------
Onderwerp: Iets of iemand die een 'handeling uitvoert'.
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde?
Meneer Hendriks heeft dit weekend FIFA gespeeld.

Slide 6 - Slide

Lijdend voorwerp
  • Iets of iemand met wat/wie er iets gebeurt;
  • Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
  • Start NOOIT met een voorzetsel!!!!!

Meneer Hendriks maakt elke dag zijn bed op.

Slide 7 - Slide

De docent heeft tijdens zijn laatste werkdag een stinkbom afgepakt. Het lijdend voorwerp is...

Slide 8 - Open question

Kies het lijdend voorwerp: De koe van buurman Visser viel in het water.
A
De koe
B
De koe van buurman Visser
C
in het water
D
X er is een lv

Slide 9 - Quiz

Vul de volgende zin aan met een woordsoort: een lijdend voorwerp begint nooit met een .....

Slide 10 - Open question

Schrijf de zinnen over in je schrift. Benoem persoonsvorm (pv), onderwerp (ow), werkwoordelijk gezegde (wwg) en lijdend voorwerp (lv)

1. Die leuke broek heeft Moira bij de Zara of H&M gekocht.
2.  Soms rijdt mijn broer met zijn scooter door een rood verkeerslicht.
3.  In deze scheurkalender kun je leuke weetjes lezen.
EXTRA:
4. Bedenk een zin met daarin een wwg dat bestaat uit vier werkwoorden.

Slide 11 - Slide