In het Nederlands bijv. bij een genitivus wel: van hem, van haar, van hen (over personen)
Niet: van het, van hetten (over dingen)
Dat wordt: ervan (ev en mv)
Bijvoorbeeld:
Ik zie de taart en de maker ervan.
Dit geldt altijd bij een voorzetsel (erin, eronder, erdoor, ervoor)
(Dat gekke Nederlands...)