P2 BJ week 3 paragraaf 5.4 - 5.5 - 5.6

Verhoudingen
Lesweek 2
12 november - 16 november

Paragraaf 5.4 - 5.5 - 5.6 
en de oefentoets
1 / 35
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verhoudingen
Lesweek 2
12 november - 16 november

Paragraaf 5.4 - 5.5 - 5.6 
en de oefentoets

Slide 1 - Slide

Digitaal/op afstand

Slide 2 - Slide

Spelregels 
Spelregels 
Telefoons zitten in je tas en staan op stil
Er mag NIET gegeten worden in het lokaal
We hebben respect voor en geduld met elkaar
Zorg dat je op tijd bent voor de les. Is de deur van het lokaal dicht...... dan mag je er niet meer in
Zorg dat je altijd je boeken/laptop bij je hebt
Er mag alleen water gedronken worden in de les
Zorg dat je altijd pen, papier en je rekenmachine bij je hebt

Slide 3 - Slide

Camera AAN
- camera aan HELE les
- geluid uit

 Geen camera aan = ABSENT

Slide 4 - Slide

  Hoofdstuk 5     Verhoudingen
5.1 Verhoudingen
5.2 Verhoudingstabellen
5.3 Verhoudingstabellen met 
tussenstap
5.4 Vergelijken met verhoudingstabellen
5.5 Verhoudingen en schaal
5.6 Gemengde opdrachten

Slide 5 - Slide

Lesweek 3

Slide 6 - Slide

Lesdoelen
  • Je kan prijzen of hoeveelheden vergelijken met behulp van een verhoudingstabel
  • Je kan rekenen met schaal
  • Je kan meetkundige figuren in verhouding vergroten en verkleinen

Slide 7 - Slide

Whiteboard

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Whiteboard

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Bij de boekhandel waren 6 van de 33 bestelde boeken nog niet binnen.
Welke verhouding hoort daarbij?
A
2 op de 3
B
2 op de 11
C
6 op de 33
D
2 op de 99

Slide 14 - Quiz

Om 8 kopjes koffie te zetten gebruikt Gijs 6 afgestreken schepjes koffie.
Hoeveel schepjes gebruikt Gijs voor 12 kopjes?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 15 - Quiz

Welke van de onderstaande beweringen horen bij 80%?
A
8 op de 10
B
80 op de 1000
C
1 op de 4

Slide 16 - Quiz

Verhoudingstabel gebruiken
Een voorwerp wordt vaak kleiner getekend dan het in werkelijkheid is. Je tekent dan op schaal.
Als alle maten in werkelijkheid 100 keer zo groot zijn, is de schaal 1 : 100.
1 cm op de tekening is dan 100 cm in werkelijkheid.
Maar ook: 1 mm op de tekening is 100 mm in werkelijkheid.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Wat kost de discodip per kg?

Slide 20 - Slide

1 kg marshmalows kosten?
15 gram kost 1,69

Slide 21 - Mind map

Slide 22 - Slide

Voorbeeld
Een uitgever heeft 25 dezelfde boeken gewogen.
Deze wegen samen 11,25 kg.

Hoeveel wegen 30 van deze boeken?

Slide 23 - Slide

Hoeveel wegen 30 van deze boeken?

Slide 24 - Mind map

Slide 25 - Slide

Voorbeeld
Een foto wordt vergroot op schaal 1 : 3.
Bereken de oppervlakte van de vergroting.
Hoeveel keer zo groot is deze oppervlakte ten opzichte van de kleine foto?

Slide 26 - Slide


Stap 1 :

Zowel de hoogte als de breedte is 3 keer vergroot.
De hoogte is 3 × 10 = 30 cm.
De breedte is 3 × 15 = 45 cm.



Stap 2 :

De oppervlakte van de kleine foto is 10 × 15 = 150 cm².
De oppervlakte van de vergroting is 30 × 45 = 1350 cm².

Slide 27 - Slide


Stap 3 :

De oppervlakte is 3 × 3 = 9 keer zo groot.
9 × 150 cm² = 1350 cm²

Slide 28 - Slide

Van dit schaalmodel bestaat ook een echt model. Het schaalmodel is 15 cm lang en de echte auto is 3 m lang.

Slide 29 - Slide

Het schaalmodel is 15 cm lang en de echte auto is 3 m lang. Wat is de schaal van het model? 1 : ....

Slide 30 - Open question

Maken

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

--                                  
vragen?
Vragen?

Slide 33 - Slide

Waar sta je nu met het rekenen met schaal?
A
B
C

Slide 34 - Quiz

"Huiswerk"


  1. Maak 5.4 t/m 5.6  en lever in in teams
  2. Maak de oefentoets en lever in in teams
  3. Schrijf de vragen op die je heb over de stof
  4. Volgende week Toets H5


Veel succes!

Slide 35 - Slide