Journaal in makkelijke taal: quiz 25, 26, 27 februari (met wisbordjes)

Journaal in makkelijke taal: quiz
25, 26, 27 februari 2025
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolISKvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Journaal in makkelijke taal: quiz
25, 26, 27 februari 2025

Slide 1 - Slide

Programma
1)    Vragen lezen en antwoorden bespreken in je groepje.
2)    Video's opnieuw bekijken.
3A)  Één of meer zinnen schrijven over een onderwerp.
3B)  Of een samenvatting (belangrijkste informatie)
        van drie zinnen schrijven over een onderwerp.

Slide 2 - Slide

Doelen
1) Je kunt respectvol samenwerken in een groepje.​
2) Je kunt vragen over feiten beantwoorden.
3) Je kunt bij één van de video's: 
A) één of meer zinnen schrijven;
B) of een samenvatting van maximaal drie zinnen schrijven.

Slide 3 - Slide

Samenwerken
1)  Kies een voorzitter en een schrijver.
2)  Lees de vragen. Bedenk de antwoorden.
3)  Geef antwoord als de voorzitter je naam noemt.
     Kies zelf het nummer van de vraag.
4)  Praat samen over het antwoord.
5)  Schrijf het antwoord op.

Slide 4 - Slide

Taken van de voorzitter
1)   Geef eerst een beurt aan een leerling​,
      die nog niet zo lang in de ISK zit.​
2)   Zorg ervoor dat alle leerlingen om de
      ​beurt een antwoord kunnen geven. ​
3)   Zorg ervoor dat alle leerlingen meedoen.​

Slide 5 - Slide

Wat kan de voorzitter zeggen?
....  is aan de beurt.
…, jij bent aan de beurt.​​
…, wat denk jij?​
…, denk jij dat ook?​
...., ben je het ermee eens?

Slide 6 - Slide

Wat kun je zeggen?
Ik denk dat ook.​
Ik ben het ermee eens.
Ik denk dat het niet goed is.​
Ik ben het er niet mee eens.

Slide 7 - Slide

Vraag
Welk onderwerp in het journaal van dinsdag, woensdag of donderdag is het belangrijkst voor jou? En waarom?
Vertel het aan de leerlingen in je groepje.

Slide 8 - Slide

Doel: je kunt vragen over de feiten in het journaal beantwoorden.
1) Wat is bij werken een groot verschil met vroeger? (1)

Slide 9 - Slide

Antwoord
1) Vroeger verdiende meestal één partner (meestal de man) in een relatie al het geld. Nu gebeurt het steeds vaker dat beide partners evenveel werken. Ze werken vaak parttime (minder dan 35 uur per week). (1)

Slide 10 - Slide

Doel: je kunt vragen over de feiten in het journaal beantwoorden.
2) Waarom is het onderwerp nu in het nieuws? (1)
3) Noem één voordeel van parttime werken. (1)
    Noem de hoofdzaak, dus geen bijzaken.
4) Noem één nadeel van parttime werken. (1)
    Noem de hoofdzaak, dus geen bijzaken.

Slide 11 - Slide

Antwoorden
2) Er is onderzoek naar gedaan. (1)
3) De partners houden meer tijd over voor andere dingen. (1)
4) Er kunnen tekorten ontstaan op de arbeidsmarkt. (1)
     of
     Er kunnen tekorten ontstaan bij beroepen.

Slide 12 - Slide

Doel: je kunt vragen over de feiten in het journaal beantwoorden.
5) Wat is de tegenstelling van parttime? (1)
6) Wat is de Nederlandse vertaling van parttime?
     Één woord. (1)
7) Wat is de Nederlandse vertaling van de tegenstelling
     van parttime? Één woord (1).

Slide 13 - Slide

Antwoorden
5) fulltime (1)
6) deeltijd (1)
7) voltijd (1)

Slide 14 - Slide

Doel: je kunt extra vragen over onderwerpen in het journaal beantwoorden.
6) Wat is een synoniem van 'babbelen'? (1)
7) Welke babbeltruc wordt regelmatig gebruikt in een bepaalde wijk in Rotterdam? (1)

Slide 15 - Slide

Antwoorden
6) kletsen (1)
7) Er komen mensen aan de deur. Ze doen net alsof ze bij de bank werken. Ze vragen geheime gegevens (informatie). Daarmee proberen ze geld van een bankrekening te stelen.
(1)

Slide 16 - Slide

Doel: je kunt extra vragen over onderwerpen in het journaal beantwoorden.
8) De mensen zijn in de babbeltruc getrapt.
    Wat betekent erin trappen in deze zin? (1)

Slide 17 - Slide

Antwoorden
8) De mensen geloven dat de informatie klopt van de criminelen klopt. Ze laten zich bedriegen. (1)

Slide 18 - Slide

Vragen?
Heb je nog vragen?

Slide 19 - Slide

Opdracht
Schrijf één of meer zinnen.
Of schrijf een samenvatting (belangrijkste informatie) van maximaal vier zinnen over de feiten in het journaal.

Slide 20 - Slide

Schrijf één of meer zinnen of een samenvatting van maximaal vier zinnen over de feiten in het journaal.

Slide 21 - Open question

Ik kan respectvol samenwerken in een groepje.
A
Ik kan het een beetje.
B
Ik kan het goed.

Slide 22 - Quiz

Ik kan een bijdrage leveren.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Ik vind het leuk om in een groepje de quiz van het journaal te doen.
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz