1 Heb je die / dat bestand inmiddels naar mij gemaild?
2 De meeste klachten die / dat we krijgen, gaan over de slechte netwerkverbinding.
3 Vanochtend was er een technische storing die / dat het treinverkeer ophield.
4 Vorig jaar is dit gebouw gerenoveerd, maar die / dat wordt binnenkort toch gesloopt.
5 De voorzitter bedankte het personeel die / dat aanwezig was bij de vergadering.
6 De voetballer liet zijn tactieken zien aan de trainer, maar die / dat was niet onder
de indruk.
7 De kozijnen zijn geleverd. Zet jij die / dat na de lunch op de aanhanger?
8 Laura heeft een broodje gekocht en ze eet die / dat nu in de trein.