Grammatica zinsontleding

Grammatica
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica

Slide 1 - Slide

waar
niet waar
De docent is vandaag heel vrolijk. 
= een zijn zin, dus een ng

Sommige leerlingen blijven op school. 
blijven = een ng 
Hij is gisteren machinist geworden. 
is geworden= een handeling, dus een wg
Die man heeft een rood hoofd van het hardlopen. 
heeft een rood hoofd = ng

Slide 2 - Drag question

Een paar regels nog
  • In een zin met een ng staat geen lijdend voorwerp! Er is immers geen sprake van een handeling en dus geen zelfstandig werkwoord (dat rollen verdeelt). 
  • In elk gezegde staat een persoonsvorm.
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. 
  • In een zin met een nwg staat altijd een van de volgende werkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten en voorkomen.

Slide 3 - Slide

Zinnen met een gebiedende wijs
Geef dat boek aan hem!
Loop weg!
Sla die man op zijn hoofd!

Wat zijn de zelfstandige werkwoorden in die zinnen?
Welke rol mis je in deze zinnen?

Slide 4 - Slide

Benoem het gezegde van de volgende zin en geef aan of het wg of ng is:
De leerlingen zijn vandaag de hele dag op school.

Slide 5 - Open question

Benoem het gezegde van de volgende zin en geef aan of het wg of ng is:

De Groningers zijn boos op de regering in Den Haag.

Slide 6 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen en benoem elk deel. Benoem ook de persoonsvorm.
De leerlingen zullen alle grammaticaopdrachten moeten maken.

Slide 7 - Open question

Benoem het onderwerp en het gezegde van de volgende zin:

De horecaondernemers zijn teleurgesteld door de tegenvallende inkomsten.

Slide 8 - Open question

Soms / moeten / leerlingen / nu / thuis / de lessen / volgen.

moeten volgen = wg
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Soms / moeten / leerlingen / nu / thuis / de lessen / volgen.

Hoe noemen we de delen 'soms', 'nu' en 'thuis'?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 10 - Quiz

De leerlingen / hebben / veel vragen / gesteld / aan hun opa en oma / over hun schooltijd.

'aan hun opa en oma' =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 11 - Quiz

Verdeel in zinsdelen en benoem elk deel.
Djokovic mag toch zijn titel niet verdedigen op de Australian Open.

Slide 12 - Open question

Maak zinsdelen en benoem elk deel.

De docenten lijken soms strenger voor leerlingen tijdens een online les.

Slide 13 - Open question