This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Eerst terugkoppeling ogen
Slide 1 - Slide
Bijziend en verziend
Slide 2 - Slide
Het harde oogvlies is een wit vlies dat helemaal om het oog heen zit. Het is vrij hard en beschermt daardoor alles wat aan de binnenkant van het oog zit. Je kunt een stukje van het harde oogvlies zien als je in de spiegel kijkt: het oogwit.
Aan de binnenkant van het vaatvlies bevindt zich het netvlies. Hierin zitten de zintuigcellen die gevoelig zijn voor licht. In het netvlies zit dus eigenlijk het echte lichtzintuig. Hier worden lichtprikkels omgezet in impulsen.
De gele vlek is de plek op het netvlies met de meeste zintuigcellen.
Aan de achterkant van het oog is het netvlies aangesloten op de oogzenuw. De oogzenuw stuurt impulsen door naar de hersenen.
Op de plek waar de oogzenuw aan het netvlies raakt zitten geen zintuigcellen, dit noemen we de blinde vlek.
De oogbol is gevuld met een dikke gelei zodat alles goed op zijn plek blijft: het glasachtig lichaam.
Onder het harde oogvlies bevindt zich het vaatvlies. Hier lopen bloedvaten doorheen. Het bloed zorgt voor stoffen die het oog nodig heeft.
Oogspier
De Lens ligt achter de pupil. De lens breekt het licht.
Het hoornvlies is het doorzichtige deel van het harde oogvlies. Het zit aan de voorkant van het oog. Hier komt het licht als eerste doorheen.
Het vaatvlies gaat aan de voorkant van het oog over in de iris. Dit is het gekleurde gedeelte van het oog, waardoor het ook wel regenboogvlies wordt genoemd. De iris kan de pupil groter of kleiner maken.
De pupil is de opening in de iris. Hier kunnen lichtstralen doorheen schijnen. Je ziet het als het zwarte stipje midden in je oog.
Slide 3 - Slide
Licht is de prikkel voor onze
A
neus
B
mond
C
oren
D
ogen
Slide 4 - Quiz
Als je ver kijkt wordt je lens
A
bol
B
rond
C
plat
D
gevlekt
Slide 5 - Quiz
Niet alle mensen hebben dezelfde kleur ogen, welk deel van het oog bepaald de kleur?
A
netvlies
B
kleurbandjes
C
pupil
D
iris
Slide 6 - Quiz
Van waarneming naar beweging
leerdoelen
1. Je benoemt (beschrijft) de onderdelen van zenuwstelsel en functies
2. Je benoemt (legt uit) hoe de hersenen de spieren aansturen via zenuwen
3. (WIT) Je benoemt het verschillende soorten beweging.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Uitleg hersenen
In de hersenen komen alle impulsen terecht die door de zintuigen zijn gestuurd. De hersenen vertalen die impulsen. Je kunt hierdoor waarnemen. De hersenen kunnen met een waarneming ook iets doen: een impuls sturen, naar de spieren.
Uitleg ruggenmerg
Het ruggenmerg zorgt voor de verbinding tussen spieren en zintuigen aan de ene kant, en je hersenen aan de andere kant. Het ruggenmerg zorgt er ook voor dat zintuigen en spieren soms sneller met elkaar kunnen ‘praten’.
Uitleg Zenuwen
Zenuwen verbinden alles met elkaar: zintuigen, spieren, het ruggenmerg en de hersenen. Ze verplaatsen impulsen. Een impuls is een elektrisch signaal. Eigenlijk zijn zenuwen dus een soort stroomdraadjes.
Dit is het zenuwstelsel
Slide 9 - Slide
Perifeer & Centrale zenuwstelsel
Het zenuwstelsel wordt onderverdeeld in het:
centrale zenuwstelsel
perifere zenuwstelsel (zie afbeelding).
Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.
Met het perifere zenuwstelsel worden alle zenuwen samen bedoeld.
Slide 10 - Slide
Zenuwen verbinden alles met elkaar: zintuigen, spieren, het ruggenmerg en de hersenen. Ze verplaatsen impulsen.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
extra details:3 verschillende zenuwcellen.
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
De 3 type beweging
Bewuste beweging
Onbewuste beweging (Autonome beweging)
Reflex
Reflex
Een reflex is een beweging die als reactie op een prikkel plaatsvindt zonder tussenkomst van de hersenen.
Bewuste beweging
Een bewuste beweging is als we iets bewust willen doen en daarvoor onze spieren aansturen.
Onbewuste beweging
Een onbewuste beweging is een beweging waar we geen invloed op hebben.
Slide 16 - Slide
Hersenen
Zenuwen
Ruggenmerg
Slide 17 - Drag question
Plaats een foto van het zenuwstelsel
Slide 18 - Open question
Draadjes die zintuigen en spieren verbinden met het ruggenmerg of de hersenen.
A
Hersenenen
B
Zenuwen
C
Zintuigen
D
Impulse
Slide 19 - Quiz
Impulsen doorgeven tussen hersenen en zenuwen
A
Ruggenmerg
B
Zenuwen
C
Zintuig
Slide 20 - Quiz
Impulsen doorgeven uit de zintuigen en naar de spieren
A
Hersenen
B
Spieren
C
Ruggenmerg
D
Zenuwen
Slide 21 - Quiz
Vertalen impulsen/signalen uit zintuigen en sturen impulsen naar spieren
A
Zenuwen
B
Hersenen
C
Ruggenmerg
Slide 22 - Quiz
de zenuwen die een impuls uit de zintuigen aan de hersenen doorgeven.
A
Gevoel
B
Beweging
Slide 23 - Quiz
de zenuwen die een impuls uit de hersenen doorgeven aan de spieren.
A
Gevoel
B
Beweging
Slide 24 - Quiz
Waaruit bestaat de centrale zenuwstelsel
Slide 25 - Open question
Waaruit bestaat de perifere zenuwstelsel
Slide 26 - Open question
Gedrag & Missie
Je benoemt wat gedrag is.
Je onderscheidt inwendige prikkels en uitwendige prikkels.
Je benoemt het verschil tussen observatie en interpretatie van gedrag.
Slide 27 - Slide
Is dit gedrag? DE WEKKER GAAT.
A
Ja
B
Nee
Slide 28 - Quiz
Je denkt: Wat Jammer
A
Ja
B
Nee
Slide 29 - Quiz
Je zegt: Wat jammer
A
Ja
B
Nee
Slide 30 - Quiz
Je pakt je fiets
A
Ja
B
Nee
Slide 31 - Quiz
De bel gaat
A
Ja
B
Nee
Slide 32 - Quiz
Je wast je
A
Ja
B
Nee
Slide 33 - Quiz
Kan je nu al antwoord geven op het vraag wat is gedrag? (mag fout zijn)
Slide 34 - Open question
Gedrag
Gedrag = alles wat een mens of dier doet.
Gedrag = een reactie op prikkels.
Gedrag wordt veroorzaakt door:
inwendige prikkels
uitwendige prikkels
Slide 35 - Slide
... is alles wat een mens of dier doet.
A
Imiteren
B
Leren
C
Gedrag
D
Oefenen
Slide 36 - Quiz
Gedrag is........
A
Een reactie op een prikkel
B
Een reactie op een impuls
Slide 37 - Quiz
Gedrag
Prikkel verandering waarop je kunt reageren.
Inwendige prikkel: prikkel veroorzaakt door je eigen lichaam
Uitwendige prikkel: prikkel uit je omgeving.
Prikkels komen binnen bij zintuigen.
Zintuigen geven een impuls aan het zenuwstelsel
Je hersenen reageren en zorgen dat je lichaam reageert.
Respons: = een reactie op een prikkel.
Slide 38 - Slide
Prikkels
Inwendige prikkel = motivatie = prikkel uit je eigen lichaam
honger
dorst
hormonen (je zegt dus nooit: zin in seks)
Uitwendige prikkel = prikkel uit je omgeving
geur
kleur
licht
temperatuur
Slide 39 - Slide
Prikkels
Gedrag vindt plaats door zowel inwendige prikkels (motivatie) als uitwendige prikkels
=> allebei nodig!
Vb: je ruikt patat. Maar je eet het alleen op als je ook honger hebt.
Slide 40 - Slide
Externe prikkel, dus van buiten het lichaam
Er is altijden ook een interne prikkel nodig om bepaald gedrag te veroorzaken.
Dus in dit geval moet je ook honger of trek hebben.
Slide 41 - Slide
Wat denk je is het verschil tussen observatie en interpretatie?
Slide 42 - Open question
Observatie
Interpretatie
Met de voeten heen en weer na voren bewegen richting vlees.
Lopen naar zijn eten toe
Hond zweept staart heen en weer!
Hond is blij
Slide 43 - Drag question
Wat is gedrag???
Slide 44 - Open question
Sleutelprikkel
Bijvoorbeeld:
een zwaluw komt op het nest.
De jonge zwaluw doet zijn bek open
De binnenkant is felgekleurd
De ouders voeren het jong.
Sleutelprikkel = de felgekleurde binnenkant
Slide 45 - Slide
Als een prikkel steeds dezelfde reactie (respons) geeft noem je dit:
A
een sleutelprikkel
B
een uitwendige prikkel
C
een inwendige prikkel
D
een respons
Slide 46 - Quiz
Alles af?
Je gaat de missie even doorlezen!!
Als je weet wat de missie opdracht is ga je een keuze maken:
JE MAG 1 KIEZEN: Je maakt de missie of je maakt een PROEFWERK.