Regelmatige werkwoorden 3T

Werkwoorden 3T
De belangrijkste regelmatige & onregelmatige werkwoorden
1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden 3T
De belangrijkste regelmatige & onregelmatige werkwoorden

Slide 1 - Slide

Welke soorten regelmatige werkwoorden zijn er?
A
Op -er, -ir, en -ri
B
Op -re, -ir, en -re
C
Op -er en -re
D
Op -er en -ir

Slide 2 - Quiz

werkwoorden op -er
zoals manger, jouer, regarder

Slide 3 - Slide

Hoe maak je de stam van het werkwoord op -er?
A
Door de -r eraf te halen
B
Door -er eraf te halen

Slide 4 - Quiz

Schrijf de uitgangen van het werkwoord op -er op in de présent.

Slide 5 - Open question

'Je jouais' : welke tijd is dit?
A
present
B
imparfait
C
passé composé

Slide 6 - Quiz

J'ai parlé: welke tijd is dit?
A
Présent
B
Imparfait
C
Passe composé

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van:
wij hebben gekeken (regarder)
A
nous avons regarder
B
nous avons regardu
C
nous avons regardé
D
nous avons regardi

Slide 8 - Quiz

Werkwoorden op -re
zoals perdre, entendre, vendre

Slide 9 - Slide

Hoe maak je de stam van het werkwoord op -re?
A
Door de -r eraf te halen
B
Door -re eraf te halen

Slide 10 - Quiz

Schrijf de uitgangen van het werkwoord op -re op in de présent.

Slide 11 - Open question

Ik heb verloren
(perdre, passé composé)
A
J'ai perdu
B
J'ai perdé
C
J'ai perdi

Slide 12 - Quiz

Nous entendions
welke tijd is dit?
A
présent
B
imparfait
C
passé composé

Slide 13 - Quiz

Werkwoorden op -ir
zoals finir, rougir, réussir, réagir

Slide 14 - Slide

Hoe maak je de stam van werkwoorden op -ir?
A
-r eraf halen
B
-ir eraf halen

Slide 15 - Quiz

Schrijf de uitgangen op van het rijtje van -ir in de présent.

Slide 16 - Open question

vervoeg in de présent.
Tu .... (finir)
A
fine
B
finis
C
finit
D
finissais

Slide 17 - Quiz

Je réagissais
In welke tijd staat deze?
A
présent
B
imparfait
C
passé composé

Slide 18 - Quiz

'je vais' betekent
A
ik heb
B
ik ben
C
ik ga
D
ik kom

Slide 19 - Quiz

'j'étais' betekent

A
ik had
B
ik was
C
ik ging
D
ik doe

Slide 20 - Quiz

'j'ai fait' betekent
A
ik heb gedaan
B
ik heb gehad
C
ik ben geweest
D
ik ben gegaan

Slide 21 - Quiz

'je suis allé' betekent
A
ik ben gegaan
B
ik heb gehad
C
ik heb gedaan

Slide 22 - Quiz

Hoe ging dit bij mij?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Volgende week maandag
Toets regelmatige & onregelmatige werkwoorden
Leer het blad FR-NL en NL-FR

Slide 24 - Slide