verschillende stijlfiguren leren. herkennen in gedichten gedichten analyseren met behulp van de geleerde begrippen
Slide 2 - Slide
Natuur is voor tevredenen of legen. En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant, Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
A
gepaard rijm
B
gekruist rijm
C
omarmend rijm
Slide 3 - Quiz
Gepaard rijm zie je vaak bij sinterklaasgedichten
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quiz
Zij heeft dorst als een paard.
A
beeld: paard
B
object= paard
Slide 5 - Quiz
De wind huilt...
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
Slide 6 - Quiz
een deel van een gedicht heet een
A
alinea
B
couplet
C
strofe
Slide 7 - Quiz
Het statige standbeeld staarde naar de horizon
A
assonantie
B
alliteratie
C
eindrijm
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
stijlfiguren
Een stijlfiguur gebruik je om de aandacht van de lezer te trekken en vast te houden.
Een woord of een groepje woorden worden herhaald op dezelfde of bijna dezelfde manier. Hierdoor worden ze benadrukt. ‘Je hebt mensen en je hebt mensen’ ‘Uur na uur gebeurde er niets’
Slide 14 - Slide
Overdrijving (hyperbool)
Door iets te overdrijven maak je extra duidelijk wat je bedoelt. ‘Het heeft eeuwen geduurd’ ‘De regen viel met bakken uit de lucht’
Slide 15 - Slide
Tegenstelling (antithese)
Er worden twee tegengestelde begrippen gebruikt, om zo een eigenschap te benadrukken of te versterken. ‘Elkaar door dik en dun steunen.’ ‘Geboren zijn om te sterven.’
Slide 16 - Slide
Opsomming (enumeratie)
Wordt gebruikt om iets te benadrukken. Meestal zit er in de opsomming een climax of anticlimax. Minimaal 3 opsommingen. ‘Wat ben jij een miezerig, vervelend, irritant, misselijk ventje.’
Slide 17 - Slide
Enjambement
Als een zin doorloopt op de volgende versregel.
het sneeuwde toen op je wimpers lagen kleine kristallen in je haren glinsterde het geheimzinnig
Slide 18 - Slide
Hoofdstuk 3/ 4/ 5
opdracht 1+2 maken blz. 122-123--> nakijken in de les opdracht 1 + 2 maken blz. 164-165 opdracht 1+ 2 maken blz. 206-207
Slide 19 - Slide
afsluiten
herhalen begrippen+ uitleg
huiswerk boekje doorlezen opdracht 1 + 2 maken blz. 164-165 opdracht 1+ 2 maken blz. 206-207