De dichter gebruikt figuurlijk taalgebruik om de (onderliggende) boodschap over te brengen.
Metafoor (beeld komt i.p.v. het object: schip der woestijn)
Personificatie (voorwerp als levend wezen: de toekomst lacht je toe)
Metonymia (vergelijking waarbij opvallend kenmerk wordt genoemd: Sven Kramer bond de ijzers onder)
Synesthesie (twee zintuigen worden met elkaar verbonden: bittere kou, schreeuwende kleuren)