Vak Verzorgen MZ, oefentoets verzorgen 25-01-2021

• Verzorging
• MBO
• Studiejaar 1

INHOUD

Oefentoets over de onderwerpen:

- Zelfredzaamheid en zorgtechnologie

- Lichamelijke en hygiënische verzorging

-Hulp bieden bij eten en drinken

- Hulp bieden bij de uitscheiding

- Hulp bieden bij mobiliteit

1. Een volwassene die zelfstandig wil wonen, moet .............

1. met geld om kunnen gaan
2. zijn huis schoon kunnen houden
3. contacten leggen en onderhouden
4. alle drie de antwoorden zijn goed

2. Wat is het doel van zelfzorg?

1. veel geld te verdienen
2. gezond en in leven te blijven
3. volwassen te worden

3. Persoonlijke verzorging is een onderdeel van de zelfzorg?

1. ja, dat klopt
2. nee, dat klopt niet

4. Persoonlijke verzorging wordt ook lichaamsgebonden zorg genoemd?

1. nee, dat klopt niet
2. ja, dat klopt

5. Waar staan de letters ADL voor?

1. Altijd duidelijk en leerzaam
2. Algemene depressieve levens
3. Algemene dagelijkse levensverrichtingen
4. Algemene dagelijkse levens

Lichaamsgebonden zorg

Psycohologisch gebonden zorg

Sociaal gebonden zorg

Eten en drinken

Bij iemand je problemen vertellen

Naar de bioscoop gaan met een ander

7. Zelfredzaamheid is de mate waarin een cliënt in staat is ..........

1. zichzelf te redden en voor zichzelf te zorgen
2. zichzelf te redden en voor anderen te zorgen
3. zichzelf te redden
4. zichzelf te redden, voor anderen en voor zichzelf te zorgen

Voedsel opnemen via de mond

Voedsel fijnmaken

Voedsel vervoeren

Voedsel afbreken en verteren

Via de mond

Kauwen

Door spierbewegingen

Door verteringssappen en spierbewegingen

9. Waarom is goed kauwen van voedsel zo belangrijk?

1. Dan wordt het enzym amylase aangemaakt die helpt bij de vertering
2. De voedselmassa is dan al in kleinere brokjes verdeeld, kun je het beter doorslikken
3. Er komt meer speeksel vrij die helpt met de vertering van het voedsel
4. Alle drie de antwoorden zijn goed

10. In welke drie groepen kun je de voedingsstoffen verdelen?

1. Vitamines, regulerende stoffen, eiwitten
2. Vitamines, bouwstoffen en energieleverende stoffen
3. Regulerende stoffen, eiwitten en bouwstoffen
4. Bouwstoffen, energieleverende stoffen en regulerende stoffen

11. Voedingsvezels zorgen voor .......

1. een vol gevoel waardoor je minder eet
2. een goede darmwerking
3. darmproblemen
4. Antwoord a en b zijn goed

12. Deze stoffen zijn de bouwstenen van onze lichaamscellen ........

1. eiwitten
2. vetten
3. koolhydraten
4. vitamines

13. Van mineralen en sporenelementen heb je elke dag
maar een zeer kleine hoeveelheid nodig?

1. ja, dat klopt
2. nee, dat klopt niet

14. Deze stoffen zorgen voor groei, herstel van weefsels
en het voorkomen van ziekten

1. Vetten
2. Vitamines
3. Eiwitten
4. Koolhydraten

15. Wat is de juiste combinatie?

1. Voedingsmiddel = levensmiddel Voedingsstof = koolhydraten
2. Voedingsmiddel = pak melk Voedingsstof = bestanddelen van voedingsmiddelen
3. Voedingsmiddel = levensmiddel Voedingsstof = koolhydraten
4. Voedingsmiddel = levensmiddel Voedingsstof = bestanddelen van voedingsmiddelen

16. Uit welke organen bestaat het uitscheidingsstelsel?

1. De endeldarm, de longen, de nieren en de huid
2. De endeldarm, de longen, de nieren en de lever
3. De endeldarm, de lever, het hart en de nieren
4. De lever, het hart, de nieren en de huid

Voert de restproducten en afvalproducten van de stofwisseling af

Grootste orgaan van het lichaam

Afvoer van onverteerbare voedselresten

Huid

het urinewegstelsel

Endeldarm

17. Urine bestaat voor ..... % uit water?

1. 60-65%
2. 70-75 %
3. 80-85%
4. 90-95%

18. Wat is incontinentie?

1. Het onvermogen om je urine op te houden
2. Het onvermogen om je ontlasting op het houden
3. Het onvermogen om te zweten via de huid
4. Antwoord a en b zijn goed

19. Als je voldoende drinkt heb je geconcentreerde urine?

1. ja, dat klopt
2. nee, dat klopt niet

20. Ureum bestaat uit ......

1. koolhydraten
2. vetten
3. eiwitten
4. hormonen

21. Door het teveel gebruik van zout is de urineproductie minder

1. ja, dat klopt
2. nee, dat klopt niet

22. De normale hoeveelheid urine die je per dat uit moet scheiden is .....

1. 0,5 liter
2. 1,0 liter
3. 1,5 liter
4. 2 liter

23. Wat is urineretentie?

1. heel veel plassen
2. heel weinig plassen
3. alleen overdag plassen
4. helemaal niet kunnen plassen

24. Waardoor kan de frequentie van urine verhoogd zijn? 4 antwoorden

25. Wat zijn de observatiepunten van urine?

26. Wat is de oorzaak dat de urinefrequentie vermindert?

27. Feces is ontlasting, deze is samengesteld uit ....

1. water, onverteerbare voedingsresten, darmcellen, slijm en galkleurstoffen
2. onverteerbare voedingsresten, galkleurstoffen, slijm, bacteriën en water
3. onverteerbare voedingsresten, bacteriën, slijm en water
4. water, onverteerbare voedingsresten, darmcellen, slijm, bacteriën en galkleurstoffen

28. Feces of ontlasting bestaat uit ongeveer ........ % water

1. 55 %
2. 65 %
3. 75 %
4. 85 %

29. Wat is obstipatie?

1. te zachte ontlasting
2. te weinig ontlasting
3. dunne ontlasting
4. te harde ontlasting

30. Wat betekent flatulentie?

1. persoonlijke manier van leven
2. windjes laten
3. blijven boeren
4. veel ontlasting krijgen