29-9 2a

Welkom bij de les Nederlands!
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij de les Nederlands!

Slide 1 - Slide

Goedemorgen!
Pak je boek: Regels van drie. Marjolein Hof.

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
- Lezen: Regels van drie. Marjolein Hof.
-Hoofdstuk 1: Woordenschat. Heb je alle opdrachten gemaakt en nagekeken? 

-Opdrachten Woordenschat.

Slide 3 - Slide

Aan het einde van de les... 

...hebben we gelezen in het boek: Regels van drie. Marjolein Hof.
...heb ik alle opdrachten af van lezen en woordenschat en weet ik wat ik voor mijn toets moet leren. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide


We gaan lezen!

Slide 6 - Slide

Wat gaan we doen?
- Lezen: Regels van drie. Marjolein Hof.
-Hoofdstuk 1: Woordenschat. Heb je alle opdrachten gemaakt en nagekeken?
-Opdrachten woordenschat.

Slide 7 - Slide

Huiswerk: opdrachten 1,2,3,4,5,6,7,8,9 woordenschat blz. 24, 25, 26.

Slide 8 - Slide

Woordenschat
Woorden leren.
Puzzel.
Klaar? 
Dan krijg je een oefentoets. 

Slide 9 - Slide

Fijne dag!!!

Slide 10 - Slide

geringe
wellicht
heugen
ten goede komen
immers
impact
namelijk
klein, weinig
invloed
verbeteren
herinneren
misschien

Slide 11 - Drag question

Synoniemen zoeken

Twee verschillende woorden die precies hetzelfde betekenen.


patat - friet

Slide 12 - Slide

Wat weet jij nog over de verschillende woordraadstrategieën?

Slide 13 - Open question

SYNONIEM


 Synoniemen zijn twee of meer verschillende woorden met (ongeveer) dezelfde betekenis.


Soms staat er een synoniem van een onbekend woord in de tekst, je kunt de betekenis van het onbekende woord dan raden.

Slide 14 - Slide

SYNONIEM - voorbeelden


zelfstandig - op zichzelf

chaos - puinhoop

neertellen - betalen

uitgave - editie

Slide 15 - Slide

Kies het juiste synoniem voor

bedreigend
A
gewoon
B
grimmig
C
tenslotte
D
bijstaan

Slide 16 - Quiz

Klaas heeft exact hetzelfde boek.

Synoniem voor exact:
A
absoluut
B
precies
C
anders
D
jeans

Slide 17 - Quiz

Ik loop de route in circa een uur.

Synoniem voor circa:
A
precies
B
snel
C
ongeveer
D
kilometers

Slide 18 - Quiz

Voor die jeans moet je veel betalen.

Synoniem voor betalen:
A
absoluut
B
talloze
C
verrichten
D
neertellen

Slide 19 - Quiz

De leerlingen voeren veel klusjes uit.

Synoniem voor voeren uit:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 20 - Quiz

Omschrijving zoeken

Een omschrijving is een woord of zijn woorden waarmee wordt verteld wat iets is.


Wanneer er in een tekst een omschrijving van een onbekend woord staat, kan de betekenis hieruit worden afgeleid.



Slide 21 - Slide

OMSCHRIJVING - voorbeelden


journalist - iemand die informatie verzamelt en openbaar maakt op internet, tv of krant


actualiteit - alles wat op dit moment belangrijk is

Slide 22 - Slide

Zorgeloos

Geef een omschrijving

A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 23 - Quiz

De smaak te pakken krijgen

Geef een omschrijving

A
iets lekker vinden smaken
B
iets pakken
C
Iets zo leuk vinden dat je er bijna niet mee kan stoppen.
D
iets proeven

Slide 24 - Quiz

Instructeur

geef een omschrijving
A
Iemand die voor zijn beroep uitleg geeft.
B
Een loodgieter.
C
Een bouwvakker.
D
Iemand die muren stuct.

Slide 25 - Quiz

Voorbeelden zoeken

Voorbeelden worden in teksten soms gebruikt om onbekende woorden uit te leggen. Je weet dan meteen wat de schrijver bedoelt.


Voorbeelden kunnen voor of na de onbekende woorden worden gebruikt.



Slide 26 - Slide

VOORBEELD - voorbeeld

Voorbeelden zijn te herkennen aan woorden als:

bijvoorbeeld, zo is er...., zoals, denk maar aan, neem, zo.


Vandalisme, zoals het vernielen van bushokjes, is een groot probleem in de stad.



Slide 27 - Slide

VOORBEELD - voorbeeld

Voorbeelden zijn vaak te herkennen aan

een dubbele punt (:)



Wij houden van buitensporten: varen, wandelen, bergbeklimmen en mountainbiken.



Slide 28 - Slide

even oefenen

Waarvan wordt een voorbeeld genoemd?

(dus niet het voorbeeld zelf noemen!)

Slide 29 - Slide

Tijdens het concert is opnameapparatuur, zoals camera's en telefoons, verboden.

Slide 30 - Open question

Op nationale feestdagen, zoals Koningsdag en Bevrijdingsdag, hangen veel mensen de vlag uit.

Slide 31 - Open question

Via internet kun je heel wat feestartikelen kopen: feesthoedjes, ballonnen, slingers en confetti.

Slide 32 - Open question

Tegenstellingen zoeken

Tegenstellingen zijn woorden die elkaars tegengestelde zijn. Soms kun je de betekenis van een onbekend woord raden, omdat de tegenstelling van dat woord in de tekst staat.


Woorden als maar, echter, toch en daarentegen geven aan dat er een tegenstelling wordt genoemd.


Slide 33 - Slide

TEGENSTELLING - voorbeeld


goedkoop - duur

begrijpelijk - onbegrijpelijk

koud - warm

bang - dapper



Slide 34 - Slide

Tegenstelling van "rijk"

Slide 35 - Open question

Het figuur is asymmetrisch.

Tegenovergestelde van asymmetrisch:
A
rond
B
aan beide kanten gelijk
C
aan beide kanten ongelijk
D
vierkant

Slide 36 - Quiz

Tegenovergestelde van "zwaar"

Slide 37 - Open question

Mijn haar zit aan beide kanten gelijk.
Tegenovergestelde voor aan beide kanten gelijk:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen

Slide 38 - Quiz

De brug is er slecht aan toe.
Tegenovergestelde voor is er slecht aan toe:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen

Slide 39 - Quiz

Bekend woorddeel zoeken

Soms kun je de betekenis van een onbekend woord begrijpen doordat je al een deel van het woord kent.


- samenstellingen

- woorden met voorvoegsel

- woorden met achtervoegsel


Slide 40 - Slide

BEKEND WOORDDEEL - voorbeeld


- samenstellingen: doktersassistente / groentesoep


- woorden met voorvoegsel: ongezond / herkansing


- woorden met achtervoegsel: hopeloos /hoopvol


Slide 41 - Slide

Ongelijk
(woord met voorvoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk

Slide 42 - Quiz

Waardeloos

Geef een omschrijving

A
met heel veel waarde
B
zonder waarde
C
waarderen
D
iets waard zijn

Slide 43 - Quiz

Dagelijks

Geef een omschrijving

A
op meerdere dagen
B
op de meeste dagen
C
elke dag
D
in de ochtend

Slide 44 - Quiz

Als dit allemaal niet lukt..
Zoek (een deel van) het woord op in het woordenboek. Kies de betekenis die in de tekst past.

Geen woordenboek thuis?

Slide 45 - Slide