Oefenen persoonsvorm

Werkwoorden zijn?
A
doe-woorden
B
antwoorden
C
hoofdletters
D
zielige woorden
1 / 18
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoorden zijn?
A
doe-woorden
B
antwoorden
C
hoofdletters
D
zielige woorden

Slide 1 - Quiz

Hoeveel werkwoorden?
Jan heeft de baby de fles gegeven
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 2 - Quiz

Welke van de volgende woorden zijn werkwoorden?
A
Stoeien
B
Stoelen
C
Stoere
D
Roeien

Slide 3 - Quiz

Noteer alle werkwoorden:
Ik ben ondanks mijn blessure doorgegaan.
A
ben
B
ben doorgegaan
C
blessure
D
blessure doorgegaan

Slide 4 - Quiz

Dat hebben we gisteren afgesproken.
Welke 2 woorden zijn werkwoorden?
A
hebben
B
we
C
gisteren
D
afgesproken

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de werkwoorden in deze zin?
A
haar tegengehouden
B
word tegengehouden
C
door tegengehouden
D
ik tegengehouden

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
- Houd eens je mond
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 7 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 8 - Quiz

De jongste dochter was op vakantie met het vliegtuig.

A
De persoonsvorm is dochter
B
De persoonsvorm is was
C
De persoonsvorm is vakantie
D
De persoonsvorm is het

Slide 9 - Quiz

Het jonge dier zat in een balletje.
____
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 10 - Quiz

In dat balletje hing hij onder een miniparachute.
_____
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 11 - Quiz

De ouders schakelden direct de politie in.
____________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 12 - Quiz

Tot nu toe heeft dat niets opgeleverd.
______
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 13 - Quiz

Zet de zin in een andere tijd.
Ik ga naar school.

Slide 14 - Open question

Maak er een vraagzin van.
Hij leest mee.

Slide 15 - Open question

Noteer de persoonsvorm.
Mijn moeder winkelt in een andere stad.

Slide 16 - Open question

Noteer de persoonsvorm.
Mijn broertje speelt graag met lego.

Slide 17 - Open question

Wat ga je doen?
Maken cursus 5 (grammatica) , paragraaf 2 (persoonsvorm)

Slide 18 - Slide