Spreekwoorden deel 2_groep 8

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Welkom

1. Werkstuk?
   
2. Taal: lidwoorden
3. zelfstandig werken
4. Terugkijken
5. Nieuwsbegrip

De pijp aan Maarten geven

De pijp aan Maarten geven

1. een pijp aan iemand geven
2. iemand helpen
3. ergens mee ophouden, mee stoppen
4. iets aan iemand geven

Goed in de slappe was zitten.

Goed in de slappe was zitten.

1. lekker zitten in de was
2. beste zijn
3. beter dan iedereen om je heen
4. veel geld hebben

Door schade en schande wijs worden. 

Door schade en schande wijs worden.

1. je leert het beste van je eigen fouten
2. bij iemand spieken
3. slim worden op een slechte manier
4. door schade slim worden

De aap komt uit de mouw.

De aap komt uit de mouw.

1. Eindelijk vrij zijn
2. Realiseren wat er werkelijk de bedoeling was
3. Iets krijgen wat je al lang wilde
4. Het einde bereiken

Van een mug een olifant maken

Van een mug een olifant maken

1. Iemand of iets beter maken
2. Heel snel iets bouwen
3. Iets overdrijven
4. Snel spreken of een verhaal vertellen

Dromen zijn bedrog 

Dromen zijn bedrog

1. Probeer realistisch te blijven
2. Dromen kunnen uitkomen
3. Als je hard werkt, kun je je dromen waarmaken
4. Je zou geen dromen moeten hebben omdat ze nooit uitkomen

De bom is gebarsten.

De bom is gebarsten.

1. De problemen zijn begonnen.
2. De oorlog is begonnen.
3. De plek is gebombardeerd.

Met de deur in huis vallen.  

Met de deur in huis vallen.

1. Huizen kapot maken.
2. Alles zeggen tegen iemand zonder dingen niet te zeggen.
3. Direct zeggen wat je wilt zonder dat aan te kondigen.

Het hazenpad kiezen.

Het hazenpad kiezen.

1. Er vandoor gaan.
2. Niet je best doen en anderen het werk laten doen.
3. Op een smal pad lopen.

Op de heupen hebben.

Op de heupen hebben.

1. Pijn aan je heup hebben
2. Slecht gehumeurd zijn
3. Plezier hebben

De puntjes op de i zetten.

De puntjes op de i zetten.

1. De details er bij zetten
2. Je bent vergeten de punt op de i te zetten
3. Je moet iets afmaken

De hond in de pot vinden

1. We eten vanavond stoofvlees
2. We gaan barbequen
3. Te laat zijn voor het eten
4. Het eten is op de grond gevallen

In de aap gelogeerd zijn.

In de aap gelogeerd zijn.

1. Het ziet er slecht voor je uit.
2. We logeren in de jungle.
3. De aap gaat uit logeren.
4. Iemand voor de gek houden.

• WOORDSOORTEN
• 
  
• lidwoorden
• voorzetsels
• werkwoorden
• bijvoeglijke naamwoorden
• zelfstandige naamwoorden

• ZINSDELEN
• 
  
• persoonsvorm
• gezegde
• onderwerp
• lijdend voorwerp*

• OVERIGE
• 
  
• spreekwoorden
• provincies
• steden

succes

tot zo